ECLI:NL:RBZWB:2020:6351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6481
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van Orionis waarin een boete was opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Het primaire besluit, dat op 23 september 2019 was genomen, legde eiseres een boete op vanwege het niet melden van relevante wijzigingen in haar gezinssituatie die van invloed waren op haar recht op bijstandsuitkering. Orionis had eerder het recht op bijstandsuitkering van eiseres herzien en terugvorderingen ingesteld.

Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de beëindiging van de opleidingen van haar kinderen en dat de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat Orionis voldoende had aangetoond dat eiseres de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had gemeld dat haar kinderen hun studie hadden beëindigd, wat een schending van de inlichtingenplicht betekende. De rechtbank oordeelde dat de boete van € 441,60, vastgesteld in het bestreden besluit II, terecht was opgelegd en dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat dit besluit was achterhaald door het tweede bestreden besluit. Tevens werd Orionis veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6481 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2019 (primaire besluit) heeft Orionis aan eiseres een boete opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht.
In het besluit van 19 november 2019 (bestreden besluit I) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 november 2020 (bestreden besluit II) heeft Orionis het boetebedrag herzien en vastgesteld op € 441,60.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens Orionis.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met het beroep met zaaknummer BRE 19/5023 PW.

Overwegingen

1. In het besluit van 6 mei 2019 heeft Orionis het recht van eiseres op een bijstandsuitkering herzien over de periode 1 april 2017 tot en met 30 april 2019. De teveel verstrekte bijstand is teruggevorderd.
In het besluit van 26 augustus 2019 heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen dit besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Orionis stelt dat in de herziening en terugvordering niet goed zijn berekend. Eiseres heeft volgens Orionis de inlichtingenplicht geschonden door het niet melden van de wijziging in de gezinssituatie. De terugvordering is vastgesteld op € 10.686,99.
In het besluit van 23 september 2019 (primaire besluit) heeft Orionis aan eiseres een boete opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht.
In het besluit van 19 november 2019 (bestreden besluit I) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Op 24 juni 2020 heeft Orionis ten aanzien van de beslagvrije voet en de verrekening een nieuw besluit genomen betreffende de terugvordering.
Bij besluit van 2 november 2020 (bestreden besluit II) heeft Orionis het bezwaarschrift alsnog gegrond verklaard, het boetebedrag herzien en vastgesteld op € 441,60, rekening houdend met de wijziging van het stelsel van de beslagvrije voet en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1525.

2. De rechtbank overweegt allereerst dat op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

De rechtbank stelt vast dat Orionis met bestreden besluit II, blijkens de tekst ervan, het bestreden besluit I heeft vervangen en opnieuw op het bezwaar van eiseres heeft beslist. Op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit II. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I aangezien dit besluit is achterhaald door bestreden besluit II. Om die reden is het beroep van eiseres, voor zover het is gericht tegen bestreden besluit I wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk.
3. Eiseres voert aan dat zij niet op de hoogte was dat zij moest melden dat de opleiding van haar kinderen was beëindigd en dat zij van de beëindiging van de studie van haar zoon niet op de hoogte was. De beslissing op bezwaar is onvoldoende gemotiveerd, omdat deze niet in toegespitst op de situatie van eiseres. De verwijtbaarheid ontbreekt volgens eiseres.
4.
wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn voor het recht op bijstand.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
In artikel 18a, negende lid, van de Participatiewet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
De in artikel 18a, negende lid, van de Participatiewet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit).
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag, indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting.
Op grond van artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit wordt bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 28 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3024) moet het bestuursorgaan bij het opleggen van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting feiten stellen en, voor zover betwist, aantonen dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Anders dan bij beëindiging, herziening en intrekking is niet voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk maakt dat een belanghebbende de inlichtingenverplichting niet is nagekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is Orionis geslaagd is deze bewijslast. Eiseres heeft niet aan Orionis doorgegeven dat haar inwonende zoon en dochter hun studie hebben beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee de inlichtingenplicht is geschonden. Op grond van artikel 18a van de Participatiewet kon Orionis dan ook overgaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete wegens schending van deze inlichtingenplicht.
Het benadelingsbedrag vormt de basis voor het opleggen van een bestuurlijke boete. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag in het geval van eiseres € 10.686,99 bedraagt. Orionis moet de bestuurlijke boete verder afstemmen op de aard en ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan eiseres kan worden verweten.
Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of de schending van de inlichtingenplicht eiseres kan worden verweten. Eiseres meent dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de schending van de inlichtingenplicht eiseres wel worden verweten en overweegt daartoe het volgende. Het had op de weg van eiseres gelegen om navraag te doen bij Orionis of de beëindiging van de studies relevant waren voor haar recht op een bijstandsuitkering. Het nalaten hiervan komt voor rekening en risico van eiseres. Dat eiseres niet wist dat haar zoon was gestopt met zijn opleiding acht de rechtbank niet geloofwaardig, aangezien de zoon van eiseres bij haar woonachtig was en was al langere tijd met zijn studie gestopt. Daarnaast wist eiseres in ieder geval dat haar dochter haar opleiding had beëindigd en ook dit heeft eiseres niet aan Orionis doorgegeven. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.
Een beboetbare gedraging leidt bij normale verwijtbaarheid tot een boete ter hoogte van 50% van het benadelingsbedrag.
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van opzet of grove schuld, zodat eiseres de boete binnen 12 maanden zou moeten kunnen terug betalen.
Zoals blijkt uit bestreden besluit II heeft Orionis de boete vastgesteld op € 441,60, zijnde 12 maal 95% van de voor eiseres geldende bijstandsnorm. De rechtbank is niet gebleken dat deze boete niet juist is vastgesteld. Tegen de vaststelling van dit boetebedrag heeft eiseres ook geen gronden aangevoerd.
Het beroep ten aanzien van bestreden besluit II is ongegrond.
6. In de omstandigheid dat bestreden besluit I hangende het beroep is ingetrokken, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat Orionis aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om Orionis te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Orionis wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier op 16 december 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.