ECLI:NL:RBZWB:2020:6091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
C/02/366876/JE RK 19-2383
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar kindeigen problematiek en omgangsregeling in een gezinszaak met minderjarigen

Op 8 december 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een gezinszaak betreffende de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling (GI) onderzoek moet doen naar de kindeigen problematiek van de betrokken minderjarigen. Er zijn zorgen gerezen over de beschikbaarheid van de gezinsmanager, vooral na recente berichtgeving over het staken van de financiering door betrokken gemeenten. De kinderrechter benadrukt het belang van de voortgang in het dossier en de noodzaak van de inzet van de betrokken medewerker.

De vader heeft een verzoek ingediend met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling en vraagt om onbegeleide omgang met de minderjarigen. De kinderrechter heeft eerder een deskundigenonderzoek gelast, maar de vader is niet beschikbaar voor dit onderzoek vanwege persoonlijke omstandigheden. De moeder heeft verzocht om het onderzoek voort te zetten, maar de kinderrechter oordeelt dat er onvoldoende onderbouwing is voor een aanvullend onderzoek naar haar situatie.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten het deskundigenonderzoek te staken, omdat de vader zich heeft teruggetrokken en er geen duidelijkheid kan worden verkregen over de opvoedsituatie. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn vastgesteld op € 2.096,07, waarvan de vader € 1.251,70 moet betalen. De overige kosten komen ten laste van de Rijkskas. Het verzoek van de vader is afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
zaakgegevens : C/02/366876 / JE RK 19-2383
datum uitspraak: 8 december 2020

beschikking geschillenregeling en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

in de zaak van

[de man] , hierna te noemen de vader,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling te Goes,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] te Vlissingen, hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] te Goes, hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] te Vlissingen, hierna te noemen [minderjarige 3]
.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),

gevestigd te Middelburg,

[de vrouw] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Planthof te Goes.

Het (verdere) procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 17 januari 2020;
- de herstelbeschikking van 22 april 2020;
- de aanvullende herstelbeschikking van 4 augustus 2020;
- het emailbericht van drs. M.M.F. van Casteren (NIFP) d.d. 5 oktober 2020;
- de op 20 oktober 2020 ingekomen brief van mr. Planthof d.d. 19 oktober 2020;
- de op 21 oktober 2020 ingekomen brief van de GI d.d. 20 oktober 2020;
- het emailbericht van mr. Anthonise-Gieling d.d. 22 oktober 2020.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 9 mei 2018 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 9 mei 2018 en tot 23 mei 2018, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden en is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 23 mei 2018.
Bij beschikking van 15 mei 2018 is de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 9 augustus 2018.
Bij beschikking van 27 juli 2018 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 9 augustus 2019 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 9 februari 2019.
Bij beschikking van 29 juli 2020 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 9 augustus 2021. Tevens is bij voornoemde beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 9 augustus 2021.

Het verzoek en de beoordeling

De vader heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij verzoekt de kinderrechter om, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a Rv, waarbij de in het verzoekschrift gestelde vragen, dan wel zodanig vragen als de kinderrechter juist acht worden beantwoord en waarbij kan worden gekozen voor een NIFP-onderzoek, dan wel een organisatie als de kinderrechter juist acht;
- te bepalen dat de vader binnen drie maanden onbegeleide omgang zal hebben met de minderjarigen van zaterdagochtend 8:00 uur tot zondagavond 19:00 uur, dan wel een zodanige regeling als de kinderrechter juist acht.
Bij beschikking van 17 januari 2020, aangevuld en hersteld bij beschikkingen van 22 april 2020 en 4 augustus 2020, heeft de kinderrechter een deskundigenonderzoek gelast ter beantwoording van de vraagpunten omtrent de opvoedsituatie van de vader en het perspectief van de minderjarigen.
Uit het emailbericht d.d. 5 oktober 2020 van mevrouw M.M.F. van Casteren van het NIFP volgt dat de situatie van de vader in de afgelopen periode ingrijpend is veranderd, waardoor hij praktisch en mentaal niet beschikbaar is voor een psychologisch onderzoek. Voorgesteld wordt om de opdracht terug te geven aan de rechtbank.
Mr. Planthof heeft bij brief d.d. 19 oktober 2020 namens de moeder gereageerd op de berichtgeving van het NIFP. Thans is gebleken dat de vader wegens persoonlijke omstandigheden niet beschikbaar is voor een deskundigenonderzoek. Dit betekent echter niet dat de moeder en de minderjarigen niet beschikbaar zijn voor een dergelijk onderzoek. Het is in het belang van de minderjarigen dat er snel duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief. Het stopzetten van het onderzoek zou betekenen dat deze duidelijkheid niet verkregen wordt. De moeder is dan ook van mening dat het onderzoek doorgang behoeft. De moeder heeft haar leven goed op orde en haar bezoekmomenten zijn inmiddels uitgebreid. Zij is van mening dat zij de minderjarigen een stabiele thuisbasis kan bieden en verzoekt dan ook middels aanvullende onderzoeksvragen ten aanzien van de situatie van de moeder het onderzoek voort te zetten.
Op 20 oktober 2020 heeft de GI aangegeven dat de minderjarigen inmiddels ruim twee jaar in pleeggezinnen verblijven en dat vorig jaar het besluit is genomen dat hun perspectief hier ligt. De GI herkent een terugkerend patroon bij de vader. Het lukt hem niet om de bezoeken te organiseren en zijn leven zodanig in te richten dat hij het belang van de minderjarigen voorop stelt. De vader komt afspraken niet na, waardoor de minderjarigen teleurgesteld raken en de samenwerking met de GI onder druk komt te staan. Het onderzoek zou – naast duidelijkheid over het perspectief bij de vader – ook duidelijkheid geven over de kindeigen problematiek en de noodzakelijke hulpverlening hiervoor. Indien het onderzoek geen doorgang vindt, zal de GI in dit kader de noodzakelijke vervolgstappen nemen. De GI is van mening dat de aanvaardbare termijn is verstreken en dat het perspectief in het pleeggezin ligt. De GI kan zich derhalve erin vinden dat de onderzoeksopdracht wordt teruggegeven.
Namens de vader heeft mr. Anthonise-Gieling bij brief van 22 oktober 2020 te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in het verzoek van de moeder om het onderzoek voort te zetten en te richten op haar situatie. Indien de rechtbank hiertoe geen aanleiding ziet, acht de vader het niet noodzakelijk dat het onderzoek on hold wordt gezet, mede gezien het traject dat de vader moet ingaan. Het is op dit moment niet te overzien hoelang zijn herstel zal duren.
De kinderrechter overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2020 is gebleken dat de aanpak van de GI ten aanzien van het eventueel terugplaatsen van de minderjarigen bij de vader en de omgang met hem sterk veranderd was ten opzichte van de aanpak in de periode rond de eerdere mondelinge behandeling op 23 juli 2019. Voor de GI was het uitgangspunt tot oktober 2019 namelijk dat op termijn sprake zou zijn van een thuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader. Op basis van onder meer de zorgen die zijn geuit door de betrokken hulpverlening is hierin een kentering gekomen en heeft de GI het perspectief van de minderjarigen bij de pleeggezinnen bepaald. Door deze koerswijziging en het feit dat de vader zich niet herkende in de gestelde zorgen achtte de kinderrechter zich onvoldoende voorgelicht over de gezinssituatie om tot een oordeel te komen over de door de vader verzochte zorgregeling. De kinderrechter heeft daarom op verzoek van de vader een deskundigenonderzoek gelast en daarbij vragen gesteld omtrent het perspectief van de minderjarigen bij en de opvoedmogelijkheden van de vader. Aangezien het perspectief bij de moeder niet ter discussie stond, zijn over haar alleen vragen over de mogelijkheden voor omgang in het onderzoek meegenomen. Uit de berichtgeving van het NIFP blijkt dat de situatie van de vader ten opzichte van de vorige zitting ingrijpend is veranderd en dat hij mentaal en praktisch niet in staat is om zijn medewerking te verlenen aan het voornoemde deskundigenonderzoek. Zijn relatie is geëindigd en hij beschikt niet langer over een woning waar hij de kinderen kan ontvangen danwel kan laten wonen. De vader ervaart veel stress en het is voor hem zeer lastig gebleken om in het kader van het onderzoek afspraken te plannen danwel na te komen. Dit blijkt ook uit de nadere specificatie van de nota van de deskundige. De vader is namelijk zonder zich af te melden op meerdere afspraken niet verschenen. De deskundige acht op dit moment een onderzoek naar de situatie van de vader niet haalbaar, hetgeen door hemzelf ook onderschreven wordt. Nu de vader zich heeft teruggetrokken uit het onderzoek, is het voor de kinderrechter niet mogelijk om de gewenste duidelijkheid te verkrijgen omtrent de opvoedsituatie en –mogelijkheden van de vader alsmede om een oordeel te geven over de door hem verzochte zorgregeling. Het verzoek van de vader dient dan ook te worden afgewezen. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om het onderzoek voorts te richten op haar situatie, acht de kinderrechter onvoldoende onderbouwd. Zoals hiervoor overwogen is de optie ten aanzien van een mogelijke plaatsing bij de moeder tijdens de eerdere mondelinge behandelingen nimmer aan de orde geweest. Door de moeder zijn geen argumenten aangevoerd die de kinderrechter aanleiding geven voor een aanvullend onderzoek. Nu het onderzoek naar het perspectief bij de vader niet kon worden uitgevoerd, is de kinderrechter van oordeel dat het deskundigenonderzoek moet worden gestaakt. De kinderrechter acht wel van belang, nu dit mede tot gevolg heeft dat er geen onderzoek plaatsvindt naar de kindeigen problematiek van de minderjarigen, dat de GI dit aspect zal oppakken en de hiervoor noodzakelijke stappen zal zetten.
De kinderrechter merkt in dit verband op dat recente berichtgeving over het staken van de financiering van de GI door de betrokken gemeenten, aanleiding geeft tot zorg over de daadwerkelijke beschikbaarheid van de tot heden betrokken gezinsmanager. De kinderrechter benadrukt daarom dat, gelet op de benodigde voortgang in het dossier en de op korte termijn te nemen beslissingen, de onverkorte inzet van de thans betrokken medewerker van groot belang is.
Ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek overweegt de kinderrechter als volgt. Uit de nader verkregen specificatie van de deskundige blijkt dat als gevolg van het feit dat de vader zonder enige berichtgeving op meerdere afspraken niet is verschenen de deskundige (reis)kosten
(€ 436,32 excl. BTW) heeft gemaakt alsmede inkomsten
(€ 598,14 excl. BTW) heeft misgelopen. Het had op de weg van de vader gelegen om zich, indien hij niet in de gelegenheid was om een afspraak na te komen, de deskundige hieromtrent tijdig te informeren. De kinderrechter is van oordeel dat deze kosten verwijtbaar zijn aan de vader en dat hij dan ook deze kosten dient te dragen. De kinderrechter zal de vader dan ook voor dit deel veroordelen. De overige kosten zullen ten laste komen van ’s Rijks kas
(€ 697,83 excl. BTW).
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de kosten van het deskundigenonderzoek vast op € 2.096,07 (incl. BTW);
veroordeelt de vader in de aan hem te wijten kosten van de deskundige en beveelt de vader om te voldoen aan de griffier van het rechtbank – na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak – een bedrag van
€ 1.251,70 (incl. BTW) voor het voorlopig ten laste van ‘s Rijks kas gebrachte gedeelte van die kosten;
bepaalt dat het overige deel van de kosten van het deskundigenonderzoek van € 844,37 (incl. BTW) voor rekening van ’s Rijks kas komen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020 in tegenwoordigheid van W. Bakker-Maljers, griffier.
(wb)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch