ECLI:NL:RBZWB:2020:5883

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4789
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergoeding van woningaanpassingen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door het college was afgewezen. Het primaire besluit van 21 maart 2019, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd in het bestreden besluit van 8 augustus 2019 bevestigd, waarbij het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in november 2018 is verhuisd naar een nieuw appartement en dat de aanvraag voor de woningaanpassing betrekking had op de badkamer. Eiseres voerde aan dat haar echtgenoot zich al in september 2018 had gemeld bij het Wmo-loket, maar het college betwistte dit en stelde dat de melding pas op 20 december 2018 had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat niet meer vastgesteld kon worden of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, omdat de woningaanpassingen al hadden plaatsgevonden en er geen bewijs was dat de oude situatie nog kon worden beoordeeld.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er geen geschiktere woningen beschikbaar waren en dat het college de aanvraag op goede gronden had afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4789 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 maart 2019 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres tot vergoeding van een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
In het besluit van 8 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend
.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 9 april 2020. Door de uitbraak van het corona-virus COVID-19 heeft het onderzoek ter zitting niet kunnen plaatsvinden. Partijen hebben schriftelijk hun standpunt uiteengezet en op elkaars standpunten gereageerd.
Desgevraagd heeft geen van de partijen aangegeven nog prijs te stellen op een nadere zitting. Vervolgens is met de brief van 27 oktober 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres woonde tot november 2018 in [plaatsnaam2] . In november 2018 is zij verhuisd naar een appartement in [plaatsnaam] .
Eiseres heeft zich gemeld bij de gemeente voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.
Op 26 februari 2019 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening. De aanvraag had betrekking op een woningaanpassing in de vorm van een vergoeding voor de kosten voor de aanpassing van de badkamer.
Met het primaire besluit is de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het college op goede gronden heeft geweigerd de woningaanpassing te vergoeden vanuit de Wmo.
3. Het wettelijk kader is vermeld in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4. Eiseres voert aan dat haar echtgenoot zich al op 6 september 2018 heeft gemeld bij het Wmo-loket. Deze melding is ten onrechte niet in behandeling genomen. Uit het advies kan worden opgemaakt dat het college eiseres niet tegenwerpt dat zij meer tijd had moeten nemen om een geschikte woning te vinden. De gevraagde voorziening moet daarom worden toegekend op grond van artikel 10, eerste lid, onder g, van de Wmo.
De door eiseres betrokken woning voldoet aan alle eisen met uitzondering van de badkamer. Beter passende woningen waren niet beschikbaar. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres twee foto’s van haar badkamer in [plaatsnaam2] overgelegd. In bezwaar zijn al foto’s overgelegd van de oude situatie in de huidige woning en een verklaring van de aankoopmakelaar. Subsidiair heeft eiseres een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Daarbij heeft zij opgemerkt dat in het besluit niet expliciet is ingegaan op de hardheidsclausule zodat er sprake is van een motiveringsgebrek.
5. Partijen zijn verdeeld over de vraag op welke datum een melding heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er al in september 2018 een melding heeft plaatsgevonden. Het college heeft dit betwist en zich op het standpunt gesteld dat het gesprek in september 2018 informatief van aard was. Pas op 20 december 2018 is een melding gedaan, aldus het college.
In het beroepschrift heeft eiseres gesteld dat haar echtgenoot zich voorafgaand aan het ondertekenen van het voorlopig koopcontract heeft gemeld bij het Wmo-loket.
Hiermee staat vast dat eiseres op het moment dat het gesprek plaatsvond met de gemeente nog geen koopovereenkomst had gesloten en er dus ook nog geen sprake was van een definitief besluit om in [plaatsnaam] te gaan wonen. Dit volgt overigens ook uit het gespreksverslag van 25 april 2019
.Uit dat verslag blijkt dat op 25 april 2019 met de echtgenoot van eiseres het eerdere gesprek van september 2018 is doorgenomen. In het verslag is opgenomen dat ten tijde van het gesprek in september 2018 nog niet duidelijk was waar eiseres zou gaan wonen. Uit dit verslag is verder niet op te maken dat (de echtgenoot van) eiseres opmerkingen heeft geplaatst bij de weergave van het gesprek in september 2018.
Het komt de rechtbank dan ook niet aannemelijk voor dat het gesprek in september 2018 meer is geweest dan een informatief gesprek. Op dat moment was de koop immers nog niet gesloten. Daarbij komt dat eiseres in de brief van 12 juni 2020 heeft erkend dat tijdens het gesprek in september 2018 is gesteld dat een huis in [plaatsnaam] niet de voorkeur heeft en dat, als zich binnen de bedenktijd nog een alternatief in [plaatsnaam2] zou voordoen, dat de voorkeur heeft. Nu op het moment van het gesprek nog niet vaststond dat eiseres in [plaatsnaam] zou gaan wonen, kan het gesprek niet anders worden aangemerkt dan als een informatief gesprek. Ten slotte constateert de rechtbank dat eiseres ook niet binnen 6 weken na het informatieve gesprek de aanvraag heeft gedaan op grond van artikel 2.3.2, negende lid.
Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat de melding op 20 december 2018 heeft plaatsgevonden.
6. Op het moment van de melding hebben de woningaanpassingen al plaats gevonden.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet meer na te gaan is of de ingekochte voorziening noodzakelijk is. Eiseres heeft gesteld dat het college dit nog wel kan beoordelen aan de hand van de foto’s en/of door de woning van de buren te bekijken.
De rechtbank is het met het college eens dat in deze zaak een beoordeling achteraf niet meer mogelijk is. Niet vast te stellen is hoe de badkamer er voorafgaand aan de verbouwing heeft uitgezien. Foto’s in een makelaarsbrochure en de badkamer in het huis van de buren kunnen daar geen uitsluitsel over geven. Nog los van het gegeven dat niet duidelijk is van welke datum de makelaarsbrochure is en uit de foto’s geen volledig beeld blijkt van de badkamer zoals deze er destijds uitzag, kan op basis van de huidige inmiddels aangepaste situatie ook niet meer beoordeeld worden wat de meest goedkope adequate voorziening zou zijn geweest. De nota van de verbouwingskosten geeft daar in ieder geval geen goed beeld van. Al was het maar omdat daaruit niet opgemaakt kunnen worden welke kosten noodzakelijk waren en of er goedkopere alternatieven denkbaar waren geweest. Ook de badkamer in het huis van de buren geeft geen uitsluitsel over hoe de oude badkamer in het huis van eiseres eruit zag. Eiseres stelt wel dat dit precies hetzelfde is, maar daarvoor ontbreekt elk bewijs. Overigens is de rechtbank van oordeel dat niet van het college verlangd kan worden om onderzoek te doen in het huis van iemand die geen aanvrager is van een voorziening.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft geoordeeld dat niet meer vastgesteld kan worden of de ingekochte voorziening noodzakelijk was. Reeds hierom mocht de gevraagde voorziening worden afgewezen.
7. Met betrekking tot de geschiktheid van de woning overweegt de rechtbank nog het volgende. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat er geen geschiktere woningen waren (zie ECLI:NL:CRVB:2019:2951). Eiseres stelt dat er in [plaatsnaam] geen beter geschikte woningen beschikbaar waren, maar daarmee is niet gezegd dat er in [plaatsnaam2] dan wel directe omgeving geen beter geschikte woningen waren. De overgelegde verklaring van de makelaar ziet ook alleen maar op woningen in [plaatsnaam] . Eiseres heeft niet gesteld dat er een noodzaak was om in [plaatsnaam] te gaan wonen. Integendeel, in eerste instantie zocht zij in [plaatsnaam2] en omgeving en uit de stukken blijkt ook dat een huis in [plaatsnaam2] haar voorkeur had. Met de verklaring van de makelaar heeft eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er geen beter geschikte woning beschikbaar was.
8. Ten aanzien van het beroep op artikel 10, eerste lid, onder g, van de Wmo, volstaat de rechtbank met de vaststelling dat het in dat artikel gaat om een weigeringsgrond. Het enkele gegeven dat niet is voldaan aan alle voorwaarden om deze weigeringsgrond toe te passen, betekent nog niet dat daarom tot een toekenning moet worden overgegaan. Deze weigeringsgrond laat immers onverlet dat andere weigeringsgronden ten grondslag gelegd kunnen worden aan de weigering een voorziening toe te kennen.
9. Eiseres heeft ten slotte een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Ingevolge artikel 22 van de Verordening kan ten gunste van eiseres worden afgeweken van de Verordening indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat in de beslissing op bezwaar een besluit is genomen op het beroep op de hardheidsclausule. Onderdeel van de beslissing op bezwaar is het ambtelijk advies. De opmerking van de ambtelijk hoorder in het advies dat het college in bezwaar kan oordelen over de toepassing van de hardheidsclausule moet in de context worden gezien van het gegeven dat eiseres pas in bezwaar een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule. Hiermee is niet gezegd dat in bezwaar geen oordeel is gegeven. Integendeel, in het advies is onder punt 16 expliciet beoordeeld of de hardheidsclausule moet worden toegepast.
10. Ter ondersteuning van haar beroep op de hardheidsclausule heeft eiseres aangevoerd dat er sprake is geweest van onvolledige voorlichting en een grote tijdsdruk, en heeft zij gewezen op de strekking van de WMO.
Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat eiseres onvolledig is voorgelicht. De omstandigheid dat eiseres mogelijk heeft ervaren dat zij onder tijdsdruk stond, maakt niet dat zij niet tijdig een melding of aanvraag had kunnen doen. Uit de stukken blijkt dat op 3 oktober 2018 een offerte is opgemaakt voor de verbouwing van de badkamer. In het bezwaarschrift is opgemerkt dat de woning op 9 november 2018 is gekocht. Niet kan worden ingezien waarom eiseres zich niet voor 9 november 2018 bij het college had kunnen melden. Ook dit argument slaagt niet.
De stelling dat het college met de weigering de gevraagde maatwerkvoorziening toe te kennen een formele benadering hanteert die niet in overeenstemming is met de strekking van de WMO, heeft eiseres niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet niet hoe dit argument tot het oordeel zou kunnen leiden dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Andere argumenten zijn niet aangedragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college het beroep op de hardheidsclausule heeft kunnen afwijzen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 26 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
mr. V.M. Schotanus, rechter mr. A.J.M. van Hees, griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
WMO
2.1.3, eerste lid
De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
2.1.2, aanhef onder a,
In de verordening wordt in ieder geval bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;
2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
2.3.2, eerste lid
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
2.3.2, negende lid
Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Woensdrecht 2019
Artikel 10. Afwijzingsgronden
10, eerste lid, onder g
indien cliënt in eigen beheer een oplossing voor de beperkingen heeft gerealiseerd en er geen sprake was van een spoedeisend karakter.
10, eerste lid, onder h
1. Algemeen: In de volgende situaties volgt in ieder geval geen verstrekking van een maatwerkvoorziening door het college: voor zover de melding niet tijdig is gedaan en/of voor zover de melding betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk is, tenzij het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend;
10, tweede lid, aanhef en onder f,
Woningaanpassingen: In de volgende situaties volgt er in ieder geval geen verstrekking van een maatwerkvoorziening door het college indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor door het college schriftelijk toestemming is verleend;
Artikel 22. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 23 (overgangsrecht)
1. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Woensdrecht 2018 wordt met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 januari 2019.
2.Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Woensdrecht 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
3.Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Woensdrecht 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
4.Van het in het derde lid van dit artikel gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.
5.Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Woensdrecht 2018, wordt beslist met inachtneming van die verordening.