In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergoeding van woningaanpassingen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door het college was afgewezen. Het primaire besluit van 21 maart 2019, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd in het bestreden besluit van 8 augustus 2019 bevestigd, waarbij het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in november 2018 is verhuisd naar een nieuw appartement en dat de aanvraag voor de woningaanpassing betrekking had op de badkamer. Eiseres voerde aan dat haar echtgenoot zich al in september 2018 had gemeld bij het Wmo-loket, maar het college betwistte dit en stelde dat de melding pas op 20 december 2018 had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat niet meer vastgesteld kon worden of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, omdat de woningaanpassingen al hadden plaatsgevonden en er geen bewijs was dat de oude situatie nog kon worden beoordeeld.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er geen geschiktere woningen beschikbaar waren en dat het college de aanvraag op goede gronden had afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.