ECLI:NL:RBZWB:2020:5881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5842
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. De eiser had een aanvraag ingediend voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke door het college was afgewezen. Het college stelde dat de eiser niet in staat was om de aan een persoonsgebonden budget (pgb) verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en dat zijn ouders, die hij als zorgverleners had aangewezen, niet in staat waren om adequate begeleiding te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag door het college op goede gronden was gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat de eiser, gezien zijn psychische gesteldheid en de relatie met zijn ouders, niet in staat was om zelfstandig het pgb te beheren en dat de begeleiding door zijn ouders niet doeltreffend en cliëntgericht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door het college in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van cliënten in het kader van de Wmo 2015, en de rol van het college bij het waarborgen van de kwaliteit van de geboden zorg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5842 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen(het college)
,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 januari 2020 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
In het besluit van 27 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 8 mei 2020 heeft eiser een beroep gedaan op betalingsonmacht om het griffierecht te betalen. De rechtbank heeft dit beroep op 15 juni 2020 afgewezen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 15 oktober 2020. Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en drs. C.B.M. Peters en [naam vertegenwoordiger] namens het college.
Vandaag wordt tevens uitspraak gedaan in de zaak met procedurenummer 20/1049 WLZ.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Bij besluit van 21 juni 2017 heeft het college aan eiser op grond van de Wmo 2015 de maatwerkvoorziening individuele begeleiding toegekend. Deze voorziening eindigde op
1 juli 2019.
Op 24 mei 2019 heeft eiser om verlenging van deze voorziening gevraagd, door het inleveren van drie pgb-plannen. Eiser verzoekt om 14 uur individuele begeleiding per week door zijn vader, 14 uur door zijn moeder en 10 uur door [naam begeleider] .
Bij brief van 20 juni 2019 heeft het college eiser aangeraden bij CIZ een aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) in te dienen. In afwachting van een besluit op deze aanvraag heeft het college eiser bij besluit van 29 juli 2019 individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 toegekend over de periode 1 juli tot en met 30 september 2019, bestaande uit 14 uur individuele begeleiding per week door zijn vader, 14 uur door zijn moeder en 5 uur door [naam begeleider] . Bij besluit van 7 augustus 2019 heeft CIZ eisers aanvraag om Wlz-zorg afgewezen.
Op 13 januari 2020 heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en op 27 januari 2020 heeft hij beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag door het college. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 17 maart 2020 afgewezen, mede omdat het college op 27 januari 2019 alsnog heeft beslist op eisers aanvraag. (zaaknummer 20/241) Het beroep is door de rechtbank op 20 mei 2020 kennelijk ongegrond verklaard, omdat eisers ingebrekestelling prematuur was. (zaaknummer 20/910).
Met het primaire besluit (van 27 januari 2019) heeft het college eisers aanvraag om individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 afgewezen. Het college heeft onderzoek gedaan naar eisers behoefte aan begeleiding. Met eiser zijn gesprekken gevoerd en hem is gevraagd informatie te verstrekken over de begeleiding die hij vraagt. Eiser heeft vervolgens een daginvulling overgelegd. Het college stelt dat die daginvulling en de taken die eisers ouders daarbij vervullen niet kunnen worden aangemerkt als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie. Eisers aanvraag om begeleiding wordt daarom afgewezen.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college stelt dat niet goed kan worden toegekomen aan vaststelling van de hulpvraag, omdat eiser alleen een persoonsgebonden budget (pgb) wenst voor individuele begeleiding verleend door zijn ouders en niet openstaat voor alternatieven, zoals zorg in natura of beschermd wonen. Eiser heeft aangegeven dat hij functioneert op het niveau van een 4-jarige en dat zijn ouders hem overal bij helpen en begeleiden. Het gaat bijvoorbeeld om het vergezellen naar de markt, het zwembad en de sportschool en het uitvoeren van administratieve en huishoudelijke taken. Deze vorm van hulp benadert volgens het college individuele begeleiding en is als zodanig toegekend geweest in de voorgaande jaren, na ambtshalve overzetting van de Awbz naar de Wmo. Het college stelt dat het geschil zich niet toespitst op de vraag of eiser beperkingen ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid of sociale participatie, maar of deze beperkingen gecompenseerd dienen te worden door verstrekking van een pgb voor de inkoop van hulp door eisers ouders. Uit het dossier blijkt dat eiser het budget zelf wil beheren. Gelet op eisers hulpvraag, zoals begeleiding bij de administratieve taken, acht het college het niet verantwoord dat eiser zelf budgetbeheerder is. Het college acht het voorts niet verantwoord dat eisers ouders het pgb beheren, omdat zij niet met voldoende afstand en kritisch de beheerstaken kunnen vervullen, nu zij als zorgverlener uit het pgb worden betaald. Daarnaast stelt het college dat eisers ouders, vanwege hun relatie met hem, hun leeftijd en gebrek aan deskundigheid niet in staat zijn om eiser de benodigde intensieve begeleiding en gedragsregulering te bieden. Bovendien zijn zij gedurende de periode dat zij (langere tijd) in het buitenland verblijven niet in staat de benodigde begeleiding te bieden.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij aan alle voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor begeleiding op grond van de Wmo. Eiser heeft al jaren klachten en beperkingen als gevolg van zijn psychische gesteldheid en ondervindt daardoor beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Eiser is niet in staat zijn eigen administratie en betalingen te doen. Hij heeft hulp nodig bij het gaan naar afspraken, omdat hij het woord niet kan voeren en niet alles begrijpt wat gezegd wordt. Eiser heeft daarvoor altijd een pgb ontvangen. Eiser acht zich wel in staat met hulp van zijn ouders het pgb te beheren. Zijn ouders kennen eiser het beste, weten wat hij nodig heeft en helpen en begeleiden hem overal bij. Zij zijn dan ook bij uitstek degene die eiser het beste kunnen helpen bij zijn administratieve taken. Bij het beheer van het pgb is het niet uitzonderlijk dat een ouder of voogd deze beheert. In de meeste gevallen is dit zelfs zo. Eiser stelt dat door het college onvoldoende gemotiveerd waarom zijn ouders onvoldoende afhankelijk zouden zijn en waarin zij verschillen van andere ouders. Overigens is de heer [naam kennis eiser] , een kennis uit het sociale netwerk, bereidt eiser te helpen met en begeleiden in het beheer van het pgb. [naam kennis eiser] kan met voldoende afstand en kritisch de beheerstaken vervullen. Daarmee is eiser in staat de aan de pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarnaast kan [naam kennis eiser] aan eiser doeltreffend begeleiding verstrekken. [naam kennis eiser] heeft voldoende afstand van eiser, is
van gemiddelde leeftijd en heeft voldoende deskundigheid om hem intensieve begeleiding en gedragsregulering te bieden. Deze gaat nooit (voor langere tijd) naar het buitenland, zodat hij de begeleiding voortdurend kan bieden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verschillende (medische) stukken overgelegd.
4.
Verweer
Het college heeft in reactie op de beroepsgronden gesteld dat uit het dossier onmiskenbaar blijkt dat eiser uitsluitend een pgb wenst voor begeleiding door zijn ouders. Dit is door het college gemotiveerd afgewezen. Dat het beheer van het pgb en de begeleiding, zoals eiser in beroep heeft aangevoerd, door een derde zou kunnen worden uitgevoerd, is volgens het college geen reden om aan te nemen dat het bestreden besluit niet juist is. Overigens heeft eiser tijdens de hoorzitting aangegeven dat het onmogelijk is dat een ander dan zijn ouders hem zou kunnen begeleiden. Daarnaast is niet gebleken dat [naam kennis eiser] in staat is om eiser veilig, doeltreffend en cliëntgericht te begeleiden. Voorts is het uitgangspunt in de rechtspraak dat een pgb, vanwege belangenverstrengeling, mag worden geweigerd als de hulpverlener tevens pgb-beheerder is.
5.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
6.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden eisers aanvraag om individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 heeft afgewezen.
6.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat een deel van de periode die beoordeeld moet worden, inmiddels is verstreken. Er is sprake van een afgesloten periode in het verleden, waarover geen zorg meer kan worden verleend. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog een belang heeft bij een oordeel over dat deel van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, gezien hetgeen daarover door de gemachtigde ter zitting is aangevoerd, namelijk dat eiser mogelijk schade heeft geleden waarvoor hij schadevergoeding kan eisen. Bovendien gaat de rechtbank ervan uit dat over deze periode zorg is verleend door eisers ouders. Niet is uitgesloten dat daarvoor facturen zijn opgesteld die nog niet betaald zijn.
6.2
Het college heeft eisers aanvraag om individuele begeleiding afgewezen omdat eiser een pgb voor begeleiding door zijn ouders wenst, maar hij onvoldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen met betrekking tot het pgb. Evenmin is hij met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarnaast zijn eisers ouders volgens het college niet in staat aan hem individuele begeleiding te bieden die doeltreffend en cliëntgericht is, gericht op het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie.
6.3
maatwerkvoorziening/individuele begeleiding
Het college erkent dat eiser problemen ondervindt bij de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie waarvoor hij begeleiding nodig heeft. Tussen partijen is derhalve niet in geschil dat eiser is aangewezen op individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015.
6.4
individuele begeleiding adequaat?
Ter zitting heeft eiser zijn in beroep opgeworpen stelling dat ook door [naam kennis eiser] aan hem adequate individuele begeleiding geboden kan worden, laten vervallen. Eiser handhaaft zijn stelling dat alleen zijn ouders hem passende individuele begeleiding kunnen bieden. Alleen zij kunnen hem bij onrust en paniekaanvallen geruststellen.
Volgens het college zijn eisers ouders vanwege hun relatie met hem, hun leeftijd en gebrek aan deskundigheid niet in staat om eiser de benodigde intensieve begeleiding en gedragsregulering te bieden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat eiser lijdt aan zware psychische problematiek en te kampen heeft (gehad) met een gok en/of alcoholverslaving. Eisers ouders zijn, mede vanwege hun hoge leeftijd, kwetsbaar en, als gevolg van de aard van eisers psychische problematiek, niet in staat om hem de benodigde actieve individuele begeleiding te bieden. Dit blijkt ook uit het gegeven dat geen resultaten worden behaald en eiser geen progressie laat zien in zijn participatie en zelfredzaamheid. Bovendien blijkt uit de door eiser beschreven activiteiten van zijn ouders dat het alleen gaat om het bieden van zorg in een faciliterende rol. Niet is gebleken dat het gaat om begeleiding van eiser door zijn ouders die actief is gericht op het bereiken van doelen in het kader van de Wmo 2015.
De rechtbank volgt dit standpunt van het college en acht door het college voldoende gemotiveerd dat de individuele begeleiding door eisers ouders niet adequaat is, omdat niet is gebleken dat zij in staat zijn om eiser veilig, doeltreffend en cliëntgericht te begeleiden, gericht op het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie.
6.5
beheer persoonsgebonden budget
Het college stelt zich verder op het standpunt dat eiser zelf niet in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, gelet op zijn hulpvraag, waaronder begeleiding bij administratieve taken.
De rechtbank kan zich met dit standpunt van het college verenigen. De rechtbank betrekt daarbij dat in het beroepschrift wordt bevestigd dat eiser niet in staat is zijn eigen administratie en betalingen te doen.
Het college heeft verder gesteld dat het niet verantwoord is als eisers ouders het pgb beheren, omdat zij niet met voldoende afstand en kritisch de beheerstaken kunnen vervullen. Uitgangspunt in de rechtspraak is dat een pgb vanwege belangenverstrengeling mag worden geweigerd als de hulpverlener tevens pgb-beheerder is. Het college heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3761), waarin is geoordeeld:
“Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat appellant met hulp van Ottenheijm niet voldoende in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het college heeft hierbij doorslaggevend kunnen achten dat Ottenheijm ook de beoogde zorgaanbieder van appellant is en dat dit er aan in de weg staat dat hij de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch zal kunnen vervullen (vergelijk de uitspraak van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2803).”
Gezien de bijzondere (enerzijds afhankelijke, maar ook dominante) relatie tussen eiser en zijn ouders zoals deze op zitting is beschreven door partijen, in combinatie met de zeer hoge leeftijd van eisers ouders, heeft het college (mede) onder verwijzing naar voornoemde rechtspraak naar het oordeel van de rechtbank in dit specifieke geval in redelijkheid tot het standpunt kunnen komen dat eiser, ook met hulp van zijn ouders, niet in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
In beroep heeft eiser nog gesteld dat een derde, [naam kennis eiser] , bereid is gevonden om zijn pgb te beheren en [naam kennis eiser] dat op een verantwoorde manier kan doen. Nu eiser pas in beroep [naam kennis eiser] als mogelijke beheerder van zijn pgb heeft aangewezen, heeft het college geen onderzoek kunnen doen naar de geschiktheid van [naam kennis eiser] . Dat dient voor rekening en risico van eiser te blijven. Het college heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen stellen dat niet is gebleken dat deze [naam kennis eiser] geschikt is om eisers pgb te beheren.
6.6
De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit, waarbij het college de afwijzing van eisers aanvraag om individuele begeleiding door zijn ouders in de vorm van een pgb heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Het college stelt zich in deze zaak op juiste gronden op het standpunt dat eisers ouders niet dan wel onvoldoende in staat zijn om eiser adequate individuele begeleiding te bieden, in de zin dat die begeleiding is gericht op verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. Daarnaast heeft het college in dit geval in redelijkheid kunnen oordelen dat eiser niet op eigen kracht, noch met hulp uit zijn sociale netwerk in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
In het gegeven dat eiser voorheen wel een pgb voor individuele begeleiding door zijn ouders is toegekend, ziet de rechtbank ten slotte geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Aan die toekenning in het verleden ligt namelijk geen (uitgebreid) onderzoek ten grondslag naar eisers begeleidingsbehoefte, of naar de vraag of eisers ouders die begeleiding adequaat zouden kunnen bieden en evenmin naar de vraag of eiser zijn pgb met hulp verantwoord kan beheren. Die toekenning betrof namelijk slechts een ambtshalve overgang van de Awbz naar de Wmo 2015, dan wel laatstelijk ter overbrugging totdat het CIZ had beslist op eisers Wlz-aanvraag. Bovendien werd eiser in het verleden blijkens het dossier mede begeleid op de genoemde aspecten door een professionele hulpverlener, de heer [naam begeleider] , zo blijkt uit het dossier.
7.
Conclusie
De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Als gevolg daarvan is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 26 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015
Artikel 1.1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
begeleiding:
activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
maatschappelijke ondersteuning:
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
maatwerkvoorziening:op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
Artikel 1.2.1
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
a. door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie,
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
Artikel 2.3.5
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5. De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:
a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,
b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
c. jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,
d. onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,
e. betaalde werkzaamheden,
f. scholing die de cliënt volgt of kan volgen,
g. ondersteuning ingevolge de Participatiewet,
h. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.
6. Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
Artikel 2.3.6
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
3. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
4. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
5. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:
a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;
b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.
VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
GEMEENTE GILZE EN RIJEN
Artikel 4.1. Criteria voor een maatwerkvoorziening
1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
I op eigen kracht;
II met gebruikelijke hulp;
III met mantelzorg;
IV met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
V met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, of;
VI met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigenleefomgeving kan blijven, en/of
Artikel 4.2 Regels voor pgb
1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
3. De hoogte van een pgb:
a. wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;
b. wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding vooronderhoud en verzekering, en
c. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffendesituatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.
4. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:
c. individuele begeleiding:
1°. individuele begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd dooreen door de gemeente gecontracteerde aanbieder;
2°. individuele begeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociale netwerk: op basis van 70% van het toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;