ECLI:NL:RBZWB:2020:5847

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4840 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake tijdelijke andere werkzaamheden van een ambtenaar en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 23 november 2020, wordt de zaak behandeld van een ambtenaar die tijdelijk andere werkzaamheden is opgedragen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De eiser, werkzaam als middenmanager bij het Rijksvastgoedbedrijf, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, waarin zijn bezwaar tegen de tijdelijke overplaatsing ongegrond werd verklaard. De rechtbank bespreekt de feiten en het procesverloop, waarbij de eiser stelt dat de tijdelijke overplaatsing in feite een poging tot ontslag is en dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De rechtbank overweegt dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat er reden was om aan het functioneren van de eiser te twijfelen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en vernietigt dit besluit. De rechtbank biedt de minister de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, met een termijn van acht weken. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor de minister om zijn besluiten goed te onderbouwen, vooral als het gaat om de rechtspositie van ambtenaren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4840 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: dr. mr. S.F.H. Jellinghaus
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 11 februari 2019 tijdelijk, namelijk voor de duur van zes maanden, opgedragen andere werkzaamheden te verrichten met handhaving van zijn aanstelling in de functie van middenmanager.
In het besluit van 9 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 september 2020.
Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.V. Wieling en [naam vertegenwoordiger] (beiden ter zitting aanwezig via videobellen).
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is sinds 1 juli 1998 in dienst van (de rechtsvoorgangers van) het Rijksvastgoedbedrijf.
In maart 2014 is hij aangesteld als manager. Op 1 januari 2016 is hij aangesteld als sectiehoofd en managementteam-lid binnen de afdeling Verhuur en Taxaties bij de directie Transacties en Projecten van het Rijksvastgoedbedrijf (middenmanager, schaal 12).
Tussen 28 januari 2016 en 21 september 2017 heeft een aantal plannings- en functioneringsgesprekken plaatsgevonden tussen eiser en zijn leidinggevende, de heer [naam leidinggevende] . Uit deze verslagen die hiervan zijn opgemaakt blijkt onder andere dat [naam leidinggevende] vond dat eiser diende te werken aan zijn manier van communiceren, waarna eiser aan de slag is gegaan met coaching en intervisie.
Op 21 september 2017 heeft een planningsgesprek plaatsgevonden, waarbij [naam leidinggevende] aangaf dat er zichtbare verbeteringen zijn in houding en gedrag en eisers stijl van communiceren ten opzichte van januari 2016. Het verbeteringstraject zal worden afgesloten met een 360 graden feedback onderzoek, dat op 15 december 2017 is afgerond. Hierop heeft [naam leidinggevende] eiser bij e-mail van 23 januari 2018 geschreven dat de bevordering naar schaal 13 in gang is gezet en dat daarmee wat [naam leidinggevende] betreft het individuele verbetertraject waar de afgelopen anderhalf jaar over is gesproken, is afgerond.
Op 23 augustus 2018 heeft de heer [naam directeur] , directeur in dienst van het Rijksvastgoedbedrijf, (korte) gesprekken gevoerd met de medewerkers van eisers afdeling.
Op 27 september en 25 oktober 2018 hebben twee plannings- en functioneringsgesprekken plaatsgevonden tussen eiser en [naam leidinggevende] . Volgens [naam leidinggevende] leverde het functioneren van eiser over de afgelopen periode een score op van +/-. Eiser heeft aangegeven het niet eens te zijn met deze score en zich niet te herkennen in de aangehaalde ontwikkelpunten.
Op 20 december 2018 heeft een vergadering van het managementteam (hierna: MT) plaatsgevonden.
Bij het primaire besluit is aan eiser bekendgemaakt dat hem, met ingang van 11 februari 2019, voor de duur van zes maanden, andere werkzaamheden worden opgedragen op grond van artikel 58, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De inhoud van deze werkzaamheden worden nog nader gedefinieerd. Bepaald is dat de arbeidsduur drie dagen per week zal zijn. Voor de overige twee werkdagen wordt eiser vrijgesteld van werkzaamheden en wordt van hem verwacht dat hij op zoek gaat naar een andere baan. Indien alle inspanningen op 1 februari 2020 niet hebben geleid tot een vrijwillig ontslag van eisers kant wegens het aanvaarden van een baan elders, kan verweerder op basis van het oordeel van [naam leidinggevende] alsnog overgaan tot een ontslagtraject op grond van disfunctioneren.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar, met overname van het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard.
2. Eiser voert, samengevat, aan dat verweerder geen tijdelijke overplaatsing heeft beoogd, maar dat de focus lag op het ontslag van eiser. Artikel 58 van het ARAR kan hiervoor niet als grondslag dienen, zodat er sprake is van misbruik van bevoegdheid (détournement de pouvoir). Dat het niet de bedoeling was eiser te laten terugkeren in zijn eigen functie, blijkt ook wel uit het feit dat eiser na afloop van de tijdelijke overplaatsing niet terug mocht keren als manager. Eiser mocht er verder, mede gezien alle positieve functioneringsgesprekken, op vertrouwen dat hij in zijn functie werkzaam kon blijven. Het vertrouwensbeginsel is geschonden. Ook is het bestreden besluit gebaseerd op onjuistheden. Er worden zaken voor waar aangenomen, die eiser betwist.
Procesbelang
3.1.
De periode van zes maanden waarin eiser andere werkzaamheden zijn opgedragen - welke periode nog eens met zes maanden is verlengd - is inmiddels verstreken. Het bestreden besluit heeft daarom geen werking meer. Dit betekent dat vernietiging van het bestreden besluit in beginsel niet tot gevolg gaat hebben dat eiser zijn eigen werkzaamheden als middenmanager weer kan gaan verrichten. Het is daarom de vraag of eiser nog belang heeft bij een uitspraak van de rechtbank.
3.2.
De rechtbank vindt dat dit het geval is, nu eiser in zijn beroepschrift betoogt dat zijn imago schade heeft geleden door de beslissing hem andere werkzaamheden op te dragen. Verder is ter zitting duidelijk geworden dat de termijn gedurende welke eiser andere werkzaamheden zijn opgedragen, nog eens is verlengd. De beslissing om de termijn te verlengen bouwt voort op het bestreden besluit. Hier liggen dezelfde feiten en overwegingen aan ten grondslag. Het is dan ook niet uitgesloten dat een oordeel ten aanzien van het bestreden besluit gevolgen kan hebben voor de situatie waarin eiser zich nu nog bevindt, zodat eiser ook om deze reden nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Waar gaat het om in deze procedure?
4. Het bestreden besluit bestaat uit twee onderdelen. Eiser is tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen voor drie dagen per week (artikel 58 ARAR) en hij is voor twee dagen per week vrijgesteld van werkzaamheden (buitengewoon verlof in de zin van artikel 33e ARAR). De beroepsgronden van eiser zijn slechts gericht tegen het eerste onderdeel. De rechtbank zal het buitengewoon verlof daarom onbesproken laten.
Overgangsrecht
5. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen vóór 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is over het besluit te oordelen en het recht zal toepassen, zoals dit gold toen het bestreden besluit werd genomen.
De verplichting andere werkzaamheden te verrichten
6.1.
Een ambtenaar kan, op grond van artikel 58, eerste lid, van het ARAR, worden verplicht tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak heeft verweerder bij de toepassing van artikel 58, eerste lid, van het ARAR een ruime beoordelingsvrijheid bij de keuze van de werkzaamheden en kan bij dergelijke tijdelijke werkzaamheden niet spoedig gezegd worden dat deze niet redelijkerwijs opgedragen kunnen worden. [1] Dit betekent dat de rechtbank het besluit van verweerder terughoudend moet toetsen en moet beoordelen of verweerder eiser in redelijkheid kon verplichten andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.
Détournement de pouvoir
7.1.
Eiser voert in dit kader allereerst aan dat de maatregel van het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is verleend, zodat sprake is van détournement de pouvoir als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zou namelijk niet hebben beoogd eiser tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen, maar hebben willen aansturen eisers ontslag. In ieder geval was het niet verweerders bedoeling dat eiser zijn werkzaamheden als middenmanager nog zou oppakken, aldus eiser.
7.2.
Verweerder heeft bij de bezwaarschriftencommissie, in zijn verweerschrift en nogmaals ter zitting benadrukt dat het wel de bedoeling is dat eiser zijn oorspronkelijke werkzaamheden als middenmanager weer op zal pakken, indien hij geen ander werk vindt. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat eiser momenteel voor de duur van 9 maanden zal worden gedetacheerd aan Rijkswaterstaat. Mocht dit niet resulteren in een vaste aanstelling, dan zal eiser zijn managerswerkzaamheden (in een ander team) hervatten. Vanaf dan zal het pad weer gericht zijn op verbetering om te voldoen aan de functie-eisen en competenties van sectiehoofd en MT-lid, aldus verweerder.
7.3.
Nu verweerder bij herhaling heeft verklaard dat het de bedoeling is dat eiser zijn oorspronkelijke werkzaamheden weer op zal pakken, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat sprake is van détournement de pouvoir door artikel 58, eerste lid, van het ARAR aan het besluit ten grondslag te leggen. Eiser is weliswaar niet in de gelegenheid gesteld zijn eigen werkzaamheden weer op te pakken na afloop van het half jaar waarvoor het besluit in eerste instantie gold, maar de rechtbank begrijpt dat eiser er zelf ook de voorkeur aan geeft nu bij Rijkswaterstaat aan de slag te gaan, voordat hij zijn oorspronkelijke werkzaamheden weer gaat verrichten. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat bedoeld is eiser permanent over te plaatsen naar een andere functie, of om hem te ontslaan.
Vertrouwensbeginsel
8.1.
Eiser voert verder aan dat hij er – op basis van zijn functionerings- en planningsgesprekken – op mocht vertrouwen dat hij in zijn eigen functie mocht blijven werken en doet een beroep op het vertrouwensbeginsel.
8.2.
Volgens vaste rechtspraak is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon waaraan rechtens te respecteren verwachtingen kunnen worden ontleend. Het is aan eiser dit aannemelijk te maken.
8.3.
Hoewel uit de verslagen van de laatst gevoerde functioneringsgesprekken niet direct blijkt dat eiser reden had te voorzien dat hem andere werkzaamheden zouden worden opgedragen (de verslagen waren overwegend positief, terwijl eiser in januari 2018 nog in schaal 13 was geplaatst na een positieve afronding van zijn individuele verbetertraject), kan hier nog geen expliciete toezegging uit worden afgeleid dat dit niet zou gebeuren. Voor een dergelijke ondubbelzinnige toezegging is meer nodig. Het feit dat eisers functioneren als (overwegend) voldoende werd beoordeeld, brengt nog niet de gerechtvaardigde verwachting met zich dat dit niet zou kunnen veranderen. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan, waaraan hij de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat hij zijn oorspronkelijke werkzaamheden zou mogen blijven verrichten, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.
Wat was de reden eiser andere werkzaamheden op te dragen?
9.1.1.
Het is vervolgens de vraag of verweerder eiser in redelijkheid kon verplichten andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, op grond van artikel 58, eerste lid, van het ARAR. Hoewel verweerder de nodige ruimte heeft bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie en die vrijheid ook geldt voor het bepalen van de door zijn ambtenaren uit te voeren werkzaamheden, moet verweerder wel (voldoende) reden hebben eiser andere werkzaamheden op te dragen dan waarvoor hij is aangesteld. Verweerder moest hier, anders gezegd, een belang bij hebben. Dit (dienst)belang moest verweerder vervolgens afwegen tegen het belang van eiser om zijn eigen werkzaamheden te blijven verrichten, om te bepalen het dienstbelang in redelijkheid zwaarder dient te wegen.
9.1.2.
Verweerder stelt er belang bij te hebben gehad eiser andere werkzaamheden op te dragen, omdat eisers functioneren als middenmanager te wensen overliet. Ter zitting heeft verweerder nader verklaard dat het besluit is ingegeven door een aantal situaties die zich voordeden vanaf het voorjaar van 2018, op basis waarvan verweerder concludeerde dat eiser onvoldoende functioneerde. In het (in stand gelaten) primaire besluit wordt zelfs van disfunctioneren gesproken, terwijl ook in het bestreden besluit staat dat eiser niet goed functioneert. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat hij naar behoren functioneerde, hetgeen ook blijkt uit zijn functioneringsgesprekken.
9.1.2.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er reden was te twijfelen aan eisers functioneren als middenmanager. Nu verweerder het onvoldoende functioneren van eiser ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat hier sprake van was. De rechtbank begrijpt, gezien verweerders verklaring ter zitting, dat de periode van voor 2018 geen aanleiding heeft gevormd tot de beslissing eiser andere werkzaamheden op te dragen. Uit het dossier blijkt ook dat het individuele verbeteringstraject dat eiser heeft gevolgd gericht op zijn communicatievaardigheden positief is afgerond, dat [naam leidinggevende] zichtbare verbeteringen heeft waargenomen bij eiser. Eiser is in januari 2018 dan ook in schaal 13 geplaatst. De rechtbank zal zich hierna dan ook beperken tot bespreking van de periode vanaf het voorjaar van 2018.
Signalen vanuit de werknemers
9.2.1.
Verweerder stelt dat rond de zomer van 2018 bij de ondernemingsraad signalen zijn binnengekomen van medewerkers uit eisers team over zijn functioneren. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de heer [naam directeur] gesprekken heeft gevoerd met de medewerkers, waaruit verdere zorgen over eisers functioneren naar voren kwamen.
9.2.2.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier een e-mail bevindt van de heer [naam directeur] van 15 augustus 2018, waarin staat dat hij vanuit de ondernemingsraad signalen kreeg dat een en ander op eisers afdeling nog niet zou lopen zoals gewenst. Dat dit een en ander eisers functioneren zou betreffen, blijkt daar echter niet uit. Tijdens de korte gesprekken die [naam directeur] vervolgens heeft gevoerd met eisers medewerkers is het mede gegaan over eisers functioneren als manager, zo blijkt uit een e-mail van 28 september 2018, waarin [naam directeur] schrijft dat er nog het nodige te verbeteren valt bij de sectie als geheel, maar ook bij eiser als leidinggevende. Met eiser is een aantal ontwikkelpunten besproken dat eiser actief gaat oppakken. In deze e-mail schrijft [naam directeur] verder dat een leidinggevende, net als iedere andere medewerker, nooit is uitgeleerd.
9.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de zich in het dossier bevindende e-mails weliswaar dat eiser ontwikkelpunten had die met hem zijn besproken, maar niet van welke aard en omvang deze punten waren. De opmerking dat een leidinggevende, net als iedere andere medewerker, nooit is uitgeleerd duidt er niet direct op dat eiser niet naar behoren functioneerde, althans dat er reden was hieraan te twijfelen. Verweerder heeft met de overgelegde e-mails daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat er gerede aanleiding was te twijfelen aan eisers functioneren als middenmanager.
Het MT-overleg van 20 december 2018:
9.3.1.
Verweerder heeft ter zitting verder toegelicht dat eiser tijdens een overleg van het MT op 20 december 2018 door zijn houding en manier van communiceren spanningen binnen het MT zou hebben veroorzaakt. Dit was de spreekwoordelijke druppel voor verweerder. Vlak hierna is besloten eiser andere werkzaamheden op te dragen. Eiser is echter een andere mening toegedaan. Hoewel hij ter zitting heeft erkend boos te zijn geweest tijdens dit overleg, betwist hij dat hij zich onjuist zou hebben gedragen of uitgelaten en dat er een conflictsfeer zou zijn ontstaan.
9.3.2.
Partijen hebben dus een andere interpretatie van wat er is voorgevallen tijdens het overleg en in hoeverre eiser hierin iets te verwijten valt. Omdat het aan verweerder is aannemelijk te maken dat eiser onvoldoende functioneerde als middenmanager, is het ook aan verweerder nader te onderbouwen - bijvoorbeeld door middel van (schriftelijke) verklaringen van collega’s of een vergaderverslag - wat er is voorgevallen tijdens het MT-overleg en wat eisers aandeel daarin is geweest. Ter zitting is echter duidelijk geworden dat hierover niets is terug te lezen in het verslag dat van het overleg is gemaakt. Dit soort besprekingen worden volgens verweerder puntig genotuleerd, nu zij naar het hele team gaan. Er worden geen persoonlijke zaken in genotuleerd. Dit betekent echter wel dat onduidelijk is gebleven in hoeverre er spanningen waren, waar die uit bestonden en of eiser hierin onjuist zou hebben gehandeld. Met de enkele verklaring van [naam leidinggevende] zoals afgelegd ter zitting is in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat eiser onvoldoende functioneerde.
9.3.3.
Verweerder heeft in dit kader nog gewezen op de e-mail die hij de dag na het overleg aan eiser heeft gestuurd. Uit deze e-mail en de reactie hierop van eiser blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er tijden het overleg een discussie was over capaciteit en werkverdeling, en dat zowel [naam leidinggevende] als eiser geen goed gevoel aan het overleg hebben overgehouden. Hier zijn partijen het ook over eens. Onduidelijk blijft echter of er een conflictsituatie is ontstaan en of er iets aan eisers handelen heeft geschort, zodat ook hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat er grond was te twijfelen aan eisers functioneren.
Het telefonische contact in januari 2019
9.4.
Tot slot heeft verweerder ter zitting toegelicht dat eiser tijdens de telefonische gesprekken die [naam leidinggevende] met hem heeft gevoerd in januari 2019 heeft verklaard dat hij het zelf ook minder vond gaan en dat hij minder plezier ervaarde in zijn werk. Van deze gesprekken is geen verslag gemaakt. Uit de e-mail van eiser aan [naam leidinggevende] van 1 februari 2019 blijkt wel dat gesprekken zijn gevoerd om tot een passende oplossing te komen, waarbij het wenselijke uitgangspunt een leuke, passende baan was. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat eiser verweerders mening over zijn functioneren deelde. Uit de e-mail blijkt daarbij dat er wat eiser betreft geen sprake was van disfunctioneren, zodat ook hiermee onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er reden was tot twijfel aan eisers functioneren.
Tussenconclusie
10.1.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet goed functioneerde in zijn rol als middenmanager, althans dat er gerede grond was hieraan te twijfelen. Verweerder heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij er belang bij had eiser andere werkzaamheden op te dragen. Nu niet aannemelijk is geworden dat verweerder hier belang bij had, kan ook niet worden gezegd dat verweerder het dienstbelang in redelijkheid zwaarder kon laten wegen dan eisers belang bij het uitoefenen van zijn eigen werkzaamheden. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarmee niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
10.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding ook het primaire besluit te herroepen. Het is immers niet uitgesloten dat verweerder alsnog aannemelijk kan maken dat eiser onvoldoende functioneerde, althans dat er voldoende reden was hieraan te twijfelen. Het is, gezien de ruime beoordelingsruimte die verweerder op dit punt toekomt, aan verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
11. Ten overvloede merkt de rechtbank hier nog op dat de beslissing eiser andere werkzaamheden op te dragen ook niet kon worden gebaseerd op artikel 57, tweede lid, aanhef en onder b, van het ARAR – indien verweerder wel een permanente overplaatsing zou hebben beoogd – nu verweerder zoals hiervoor overwogen niet aannemelijk heeft gemaakt dat het functioneren van eiser tekortschoot. [2]
Conclusie en bestuurlijke lus
12.1.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en daarom geen stand kan houden. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal verweerder in de gelegenheid stellen om het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke motivering te voorzien. Verweerder zal acht weken de tijd krijgen om het gebrek te herstellen.
12.2.
Als verweerder geen gebruik wil maken van deze mogelijkheid, dient dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te worden gedeeld. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser vervolgens in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
12.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 23 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bijlage

Artikel 58 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement luidt:
1. De ambtenaar kan worden verplicht tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen. Hij kan echter niet worden verplicht werkzaamheden te verrichten in de plaats van stakers of uitgeslotenen in particuliere dienst, tenzij de opgedragen werkzaamheden worden verricht in dienst van het lichaam, waarbij hij werkzaam is, en voor de openbare dienst tijdens de staking of uitsluiting, dan wel als onmiddellijk gevolg daarvan redelijkerwijze dadelijk noodzakelijk zijn te achten.
2. Voorts kan aan de ambtenaar door Onze Minister de verplichting worden opgelegd in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak, welke het ministerie waarbij hij werkzaam is of waaronder de dienst of instelling, waarbij hij werkzaam is, ressorteert, in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
3. De ambtenaar aan wie de in het vorige lid bedoelde verplichting is opgelegd, is tevens te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen, die verband houden met de in dat lid bedoelde werkzaamheden.
4. Bij de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt voor zoveel mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar.
Artikel 57 ARAR luidt:
1. De ambtenaar kan op zijn aanvraag een andere functie worden opgedragen.
2. Wanneer het belang van de dienst zulks vordert, is de ambtenaar verplicht een andere passende functie als bedoeld in artikel 49aa, te aanvaarden.
3. Het opdragen van een andere functie aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, vindt plaats door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister.
4. Het opdragen van een andere functie aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder b of c, vindt plaats door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Artikel 33e van het ARAR luidt:
1. Buitengewoon verlof van korte duur, al dan niet met behoud van volle bezoldiging, kan bovendien worden verleend in de gevallen, waarin hij, die tot verlenen van dat verlof bevoegd is verklaard, oordeelt, dat daartoe aanleiding bestaat.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd ter uitvoering van het eerste lid zo nodig nadere regels vast te stellen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2846.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1845.