ECLI:NL:CRVB:2020:1845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
19/4378 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing uit functie en plaatsing in lagere functie met behoud van salarisschaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het college van burgemeester en wethouders van Hoorn appellante met ingang van 1 september 2018 ontheft uit haar functie van [functie 1] en haar plaatst in de functie van [functie 2]. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de overplaatsing van appellante rechtmatig is. Appellante voldeed niet aan de opleidingseisen voor haar functie, aangezien zij na zes pogingen het examen in het kader van de Drank en Horecawet (DHW) niet had behaald. Het college heeft de taken in de functie van [functie 1] uitgebreid, waardoor het noodzakelijk was dat medewerkers in deze functie het DHW-diploma behaalden. De rechtbank oordeelt dat het college het dienstbelang zwaarder mocht laten wegen dan het belang van appellante bij behoud van haar functie. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om aan de vereisten voor haar functie te voldoen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de beslissing van het college om appellante te ontheffen uit haar functie en te plaatsen in een lagere functie met behoud van haar salarisschaal rechtmatig is. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, met P.W.J. Hospel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2020.

Uitspraak

19.4378 AW

Datum uitspraak: 13 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
13 september 2019, 19/1015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.I. Meijering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid onderscheidenlijk derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
1.1.
Appellante is sinds 2002 in dienst bij de gemeente Hoorn. Met ingang van 1 januari 2009 is zij geplaatst in de functie van [functie 1] , generiek functieprofiel [functieprofiel] , schaal 6, bij Bureau [Bureau] , onderdeel van de afdeling [Afdeling]
1.2.
Sinds 1 januari 2013 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Drank en Horecawet (DHW). In 2014 heeft het college besloten dat de taken behorend bij het toezicht op de DHW onderdeel uitmaken van de functie [functie 1] , [functie 1] . Het college heeft vervolgens alle medewerkers in deze functie in de gelegenheid gesteld de opleiding in het kader van de DHW te volgen en het diploma te behalen.
1.3.
Bij besluit van 12 september 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
31 januari 2019 (bestreden besluit), heeft het college appellante met ingang van
1 september 2018 ontheven uit de functie van [functie 1] , [functie 1] , en haar met ingang van dezelfde datum geplaatst in de functie van [functie 2] . Het college heeft hiertoe besloten nadat appellante, na de zesde poging, het examen in het kader van de DHW niet heeft gehaald, waardoor zij niet voldoet aan de opleidingseisen voor de functie van [functie 1] . Appellante behoudt haar persoonlijke schaal.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
2.2.
De overplaatsing van appellante is gebaseerd op artikel 2:1B, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Volgens vaste rechtspraak, zie de uitspraak van 30 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1258, bestaat een overplaatsing uit twee componenten, namelijk het ontheffen uit de eigen functie en het opdragen van een andere functie. De nieuwe functie moet passend zijn. Als de reden voor de overplaatsing is gelegen in de ongeschiktheid van de ambtenaar voor de eigen functie, dan behoeft de feitelijke grondslag voor de overplaatsing niet te voldoen aan de eisen waaraan een ontslag om diezelfde reden moet voldoen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van
31 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK9663. Het bestuursorgaan moet aannemelijk maken dat het functioneren van de ambtenaar tekortschiet en dat zijn belang om de ambtenaar te ontheffen groter is dan het belang van de ambtenaar bij behoud van zijn functie. Voorop staat dat het bestuursorgaan een ruime vrijheid toekomt bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie en dat die vrijheid ook geldt voor het bepalen van de uit te voeren werkzaamheden, mits voldoende duidelijk is dat de door het bestuursorgaan gemaakte keuzes op zakelijke en objectieve gronden berusten. Dit betekent ook dat het aan het bestuursorgaan is te bepalen welke taken tot een bepaalde functie behoren en hoe het werk wordt verdeeld.
2.3.
In 2014 heeft het college de werkzaamheden in de functie van [functie 1] uitgebreid met het toezicht in het kader van de DHW. Het college eist dat alle medewerkers binnen de functie [functie 1] moeten kunnen acteren op zaken gerelateerd aan de DHW en dus een DHW-diploma moeten hebben. Alle medewerkers zijn hiertoe in de gelegenheid gesteld. Appellante heeft zes keer geprobeerd het diploma te behalen, maar dit is niet gelukt.
2.4.
De rechtbank heeft overwogen dat de werkzaamheden die zien op toezichthouden en handhaven in het kader van de DHW zijn onder te brengen in het generieke functieprofiel van de [functieprofiel] , nu in het functieprofiel staat opgenomen dat de [functie 1] toezicht houdt op de naleving van de wet- en regelgeving. Appellante is een redelijke termijn gegeven van ruim vier jaar om aan veranderde takenpakket en de nieuwe eisen van de functie te kunnen voldoen. Het feit dat in het functieprofiel de opleidingseis diploma DHW niet staat vermeld, betekent niet dat deze eis niet aan appellante kan worden gesteld. In het functieprofiel worden in het geheel geen opleidingseisen genoemd, ook niet die onbetwist wel aan de [functie 1] worden gesteld, zoals een Bijzonder Opsporingsambtenaar diploma.
2.5.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dienstbelang bij ontheffing van appellante uit haar functie zwaarder weegt dan het belang van appellante bij behoud van haar functie. Daargelaten of het juist is dat de handhaving van de DHW slechts 15% van haar werkzaamheden bedraagt, wat het college ter zitting gemotiveerd heeft bestreden, heeft het college gesteld dat het dienstbelang erin is gelegen dat het in de functie gaat om het integraal, en dus ook op grond van de DHW, handhavend kunnen optreden. Vanwege het ontbreken van het DHW-diploma is dit bij appellante niet mogelijk.
2.6.
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de nieuwe functie [functie 2] , passend is voor appellante. Hierbij wijst de rechtbank erop dat deze functie één schaal lager is, dat appellante haar persoonlijke schaal behoudt en dat de functie enigszins is aangepast en aantrekkelijker is gemaakt door de functie uit te breiden met een aantal taken.
3. De Raad komt naar aanleiding van het hoger beroep van appellante tot de volgende beoordeling.
3.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, betreffen grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het besluit van het college om appellante met ingang van 1 september 2018 te ontheffen uit haar functie van [functie 1] en te plaatsen in de functie van [functie 2] in rechte stand houdt. Hij onderschrijft de overwegingen waarop de rechtbank dit oordeel berust. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd, voegt de Raad het volgende toe.
3.2.
Appellante heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat de taken in het kader van DHW niet behoren tot de functie van [functie 1] . Ook is het diploma DHW geen functievereiste . De taken en het diplomavereiste zijn nimmer toegevoegd aan de functiebeschrijving. Dit betoog slaagt niet. De gemeente Hoorn hanteert generieke functiebeschrijvingen. Een generieke functiebeschrijving strekt naar haar aard tot een globale beschrijving van taken waaronder uiteenlopende individuele functies zijn te vatten en heeft dus niet het oog op uitputtende beschrijving van concrete individuele werkzaamheden, vergelijk de uitspraak van 4 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1217). Hieruit volgt dat concrete taken en specifieke opleidingsvereisten niet expliciet in de functiebeschrijving zijn opgenomen. De rechtbank verwijst in dit kader terecht naar het, niet in de functiebeschrijving opgenomen, vereiste om de BOA-opleiding met succes te hebben afgerond om de functie van [functie 1] te kunnen vervullen. Uit de stukken blijkt verder dat reeds in het functioneringsverslag 2015 met appellante is besproken dat zij niet voldoet aan de eisen voor de functie [functie 1] , omdat zij de opleiding in het kader van de DHW niet heeft behaald. Ook nadien is dit veelvuldig onderwerp van gesprek geweest met appellante, waarbij ook gesproken is over alternatieve mogelijkheden indien appellante het vereiste diploma niet zou behalen. Voor appellante kon er derhalve geen twijfel bestaan dat het toezichthouden en handhavend optreden in het kader van de DHW hoort bij de functie van [functie 1] . Hetzelfde geldt voor het vereiste om het DHW-diploma te behalen. Niet weersproken is dat alle medewerkers aangesteld in de functie van [functie 1] inmiddels beschikken over het DHW-diploma.
3.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college het dienstbelang zwaarder mocht laten wegen dan het belang van appellante om haar functie te blijven vervullen. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag. Het college heeft onweersproken gesteld dat voor alle functionarissen [functie 1] geldt dat zij dienen te voldoen aan alle opleidingseisen om de functie volledig te kunnen vervullen. Appellante is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om te voldoen aan de vereisten voor de functie [functie 1] . Appellante is met behoud van haar eigen salarisschaal geplaatst in een functie met een functieschaal lager, echter heeft het college de taken in die functie uitgebreid om de functie meer divers en daarmee aantrekkelijker te maken voor appellante.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) P.W.J. Hospel