Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 23 november 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,
de burgemeester van Breda, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 23 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot de sluiting van een woning op basis van de Opiumwet. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R. van ‘t Land, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Breda om zijn woning te sluiten voor de duur van drie maanden wegens overtredingen van de Opiumwet. De burgemeester had op 16 oktober 2020 besloten tot sluiting na het aantreffen van aanzienlijke hoeveelheden drugs en contant geld in een voertuig dat op naam van verzoeker stond, evenals druggerelateerde materialen in de woning zelf. Tijdens de zitting op 12 november 2020 heeft verzoeker aangevoerd dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het voornemen tot sluiting en dat er geen directe link was met criminele activiteiten vanuit zijn woning. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, ook al waren er geen drugs in de woning aangetroffen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aangetroffen goederen in de auto en de woning voldoende aanwijzingen gaven dat de woning betrokken was bij drugshandel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij heeft benadrukt dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen besluiten, gezien de ernst van de situatie en de belangen van de openbare orde.