ECLI:NL:RBZWB:2020:5760

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9149 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor kantoorruimte en bijbehorende werkzaamheden in strijd met bestemmingsplan

Op 19 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een kantoorruimte, gevelwijziging, aanleg van inritten, het plaatsen van afrastering en het aanbrengen van terreinverharding. Verzoeker, bijgestaan door mr. L.A. Sluiter, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, dat op 14 juli 2020 de omgevingsvergunning had verleend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, na een belangenafweging en beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 11 november 2020 in Breda zijn zowel verzoeker als de gemachtigde van het college, H.J.M. Marcus, en ing. N.A.M.E.J. Broex, verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwwerkzaamheden al voor 40% waren afgerond en dat er geen onomkeerbare situatie was ontstaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat de bedrijfsactiviteiten van de vergunninghouder niet in strijd waren met de bestemmingsplanregels. De voorzieningenrechter concludeerde dat de omgevingsvergunning op goede gronden was verleend en dat verzoeker geen aanleiding had voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9149 WABOA VV

uitspraak van 19 november 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. L.A. Sluiter,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder],
gemachtigde: mr. J.C. Ozinga.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) van het college over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een kantoorruimte, gevelwijziging, aanleg van inritten, het plaatsen van afrastering en het aanbrengen van terreinverharding op het perceel [adres perceel] in [plaats perceel]. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 november 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.M. Marcus en ing. N.A.M.E.J. Broex. Derde partij is verschenen bij [naam vergunninghouder], mede-eigenaar, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 april 2020 heeft [naam vergunninghouder] (hierna: vergunninghoudster) een aanvraag ingediend voor het realiseren van een kantoorruimte, gevelwijziging, aanleg van inritten, het plaatsen van afrastering en het aanbrengen terreinverharding op het perceel [adres perceel] te [plaats perceel]. Deze locatie is gelegen op het industrieterrein [naam industrieterrein].
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 24 augustus 2020 bezwaar gemaakt. De gronden van bezwaar zijn ingediend op 26 oktober 2020.
Tevens heeft verzoeker op 26 oktober 2020 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het betreffende perceel op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ de bestemming ‘Bedrijventerrein’ heeft. De gronden zijn onder meer bestemd voor bedrijven en niet zelfstandige kantoren, met bijbehorende voorzieningen. Uitsluitend bedrijven van de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de als bijlage bij de regels ogenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Het bedrijf van vergunninghoudster is gespecialiseerd in zeecontainervervoer. De werkzaamheden vallen onder SBI-code 52 (dienstverlening ten behoeve van vervoer). Het vervoer van containers valt in milieucategorie categorie 4.2 (binnenvaart) of 5.1 (zeescheepvaart) en niet in een van de op grond van het bestemmingsplan toegestane categorieën. Het bedrijf van vergunninghoudster is op grond van het bestemmingsplan dan ook niet toegestaan op het betreffende perceel. Dat betekent dat ook gebouwen ten behoeve van het bedrijf, zoals het niet-zelfstandige kantoor, daar niet zijn toegestaan.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘maken van een uitweg’ niet verleend had mogen worden omdat de uitweg wordt gerealiseerd ten behoeve van een bedrijf dat in een te hoge milieucategorie zit.
Tot slot heeft verzoeker aangegeven veel overlast te ondervinden van het bedrijf van vergunninghoudster. Er vinden gedurende de hele week laad- en losactiviteiten plaats op het terrein. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Verzoek om voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
De voorzieningenrechter gaat voorshands uit van de belanghebbendheid van verzoeker.
Spoedeisend belang
4.1
Ten aanzien van de vraag of sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening heeft het college betoogd dat de omgevingsvergunning is verleend op 14 juli 2020. Pas ruim 15 weken na verlening van deze vergunning heeft verzoeker om een voorlopige voorziening verzocht. Het college stelt dat van vergunninghoudster is vernomen dat de bouw in een zo ver gevorderd stadium is, dat een onomkeerbare situatie is ontstaan. Ter zitting zijn door de gemachtigde van het college foto’s overgelegd ten aanzien van de voortgang van de bouwwerkzaamheden.
Er is volgens het college onder deze omstandigheden geen sprake meer van een spoedeisend belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4.2
Ter zitting heeft vergunninghoudster - onweersproken - verklaard dat de bouwwerkzaamheden voor ongeveer 40% zijn afgerond. Dit komt overeen met de situatie zoals blijkt uit de door het college overgelegde foto’s. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder deze omstandigheden nog geen sprake van een onomkeerbare situatie, in die zin dat er voor verzoeker geen enkel belang meer zou bestaan bij het schorsen van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het verzoek dan ook uitgaan van een spoedeisend belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit.
Strijdigheid bestemmingplan
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Er wordt gebouwd in strijd met de in het bestemmingsplan opgenomen hoogtebepalingen voor erfafscheidingen buiten het bouwvlak, aangezien één meter hoog is toegestaan en deze twee meter hoog zal worden. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft het college een vrijstelling verleend. Verzoeker heeft hiertegen geen gronden gericht.
Verder kent het bouwperceel een oppervlakte van 9000 m2 en is daarmee groter dan wat planologisch is toegestaan. Omdat volgens het college wordt voldaan aan de criteria van artikel 4, aanhef en elfde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het gemeentelijke beleid kan medewerking worden verleend. Ook hiertegen heeft verzoeker geen gronden gericht.
6.1
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het bedrijf van vergunninghoudster op de betreffende locatie is toegestaan.
Het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ bepaalt in artikel 6.1.2 onder a van de planregels dat uitsluitend bedrijven in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten met inachtneming van de opgenomen kleurarcering zijn toegestaan.
6.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2779) dient bij de toetsing van een bouwplan aan het bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doelen dan die waarin de bestemming voorziet.
6.3.1
Vast staat dat het bedrijf [naam vergunninghouder] een bedrijf is dat zich bezig houdt met het vervoer van zeecontainervervoer. In de toelichting melding Activiteitenbesluit Milieubeheer van 28 april 2020 is bij de bedrijfsomschrijving onder meer het volgende opgenomen:
[naam vergunninghouder] betreft een bedrijf dat zich heeft toegelegd op nationaal en internationaal vervoer van met name zeecontainers over het wegennet. Hierbij worden de goederen in diverse vormen vervoerd, zoals verschillende maten containers (chassis voor 20’, 30’, 40’en 45’ft containers, ook in High Cube), ADR vervoer (vervoer van gevaarlijke stoffen), rakvervoer (vervoer vloeistoffen, gassen en poeders) en keepcontainers (vervoer van los gestorte bulklading/voedingsmiddelen in liner bags). Voor wat betreft de te vervoeren goederen kan gedacht worden aan elektronica, meubilair, levensmiddelen, medicijnen, speelgoed e.d. maar ook ADR/CMR geclassificeerde stoffen. Binnen de inrichting aan [adres perceel] kunnen zowel beladen als onbeladen containers aanwezig zijn. De containers worden hierbij maximaal driehoog op buitenterrein gestald. (…).
6.3.2
Volgens verzoeker vallen de activiteiten van het bedrijf van vergunninghoudster in de SBI-categorie 52241 (laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van zeeschepen) of SBI-categorie 52242 (laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van binnenvaartschepen). Dergelijke bedrijven vallen in milieucategorie 5.1 (zeescheepvaart) of 4.2 (binnenvaart) en zijn ter plaatse niet toegestaan.
6.3.3
Het college heeft toegelicht dat bedrijfsactiviteiten zijn gecategoriseerd aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen bij het bestemmingsplan. De bedrijfsactiviteiten van het bedrijf van vergunninghoudster vallen volgens het college in categorie 494: goederen- wegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) met een bedrijfsoppervlak groter dan 1000m2. Deze bedrijven vallen in milieucategorie 3.2.
Het bedrijf van vergunninghoudster valt niet binnen de door verzoeker genoemde milieucategorieën 5.1 of 4.2. Het college heeft toegelicht dat activiteiten binnen deze categorieën onder meer het laden en lossen van zee- of binnenvaartscheepen en de daarbij behorende overslaghandelingen, zoals het op een vrachtwagen plaatsen van een container betreffen. Daarmee hebben die bedrijfsactiviteiten een directe relatie met schaapvaart en worden uitgeoefend binnen containerterminals en liggen aan watertransportroutes. De gehele inrichting van het bedrijf van vergunninghoudster is echter ingericht voor het containervervoer over de weg en er is geen openbaar water aanwezig waar vanuit het bedrijf schepen geladen of gelost zouden kunnen worden.
6.3.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende toegelicht dat de bedrijfsactiviteiten vallen onder milieucategorie 3.2 en niet onder de door verzoeker voorgestane categorieën 4.2 of 5.1. De bedrijfsactiviteiten leggen zich primair toe op transport (ongeacht de lading) en de onder 6.3.3 genoemde activiteiten benaderen de activiteiten van het bedrijf van vergunninghoudster zo dicht mogelijk (zie analoog bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2598, i.h.b. r.o. 10.3). Dit betekent dat het (vestigen van het) transportbedrijf van vergunninghoudster ter plaatse niet in strijd komt met artikel 6.1.2 onder a van het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’.
Kantoor
7. Ten aanzien van de vraag of er een omgevingsvergunning kon worden verleend voor het kantoor, overweegt de voorzieningenrechter dat tussen partijen niet in geschil is dat het vergunde kantoor een niet-zelfstandig kantoor betreft in de zin van het bestemmingsplan.
Verzoeker heeft aangegeven dat omdat het bedrijf ter plaatse in strijd komt met het bestemmingsplan, een niet-zelfstandig kantoor ook niet is toegestaan.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, gelet op de bestaande bedrijfssituatie het bedrijf waarvan het kantoor onderdeel uitmaakt ter plaatse is toegestaan, betekent dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat ook het niet-zelfstandige kantoor is toegestaan.
Uitweg
8. Verzoeker heeft betoogd dat de uitweg bij een bedrijf komt dat ter plaatse, vanwege overschrijding van de toegestane milieucategorie, niet is toegestaan.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aard van het bedrijf en de daarmee samenhangende milieucategorie niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Nu gesteld noch gebleken is dat een van de weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Halderberge, van toepassing is, heeft het college op goede gronden een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan veranderen’.
Overlast
9. Verzoeker stelt (geluids)overlast te ondervinden van het bedrijf van vergunninghoudster aan [adres naastgelegen perceel] te [plaats naastgelegen perceel].
De voorzieningenrechter overweegt dat de onderhavige procedure is gericht op het schorsen van de omgevingsvergunning voor de bouw van een kantoor en aanleg van een uitrit op het perceel [adres perceel] te [plaats perceel]. Verzoeker kan met deze procedure niet bereiken dat (geluids)overlast van de inrichting op het naastgelegen perceel [adres naastgelegen perceel] te [plaats naastgelegen perceel] wordt voorkomen. Het staat verzoeker vrij om een handhavingsprocedure op te starten. In dat kader zal bezien kunnen worden of het bedrijf van vergunninghoudster zich aan de geldende (geluids)regels houdt.
Conclusie
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit in bezwaar stand houden.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage –wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo bepaalt dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -kort gezegd- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Op grond van het tweede lid, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]
Op gronden waarop het kantoor wordt gebouwd hebben de bestemming ‘bedrijventerrein’.
De voor ‘bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn op grond van artikel 6.1.1 van de planregels onder meer bestemd voor (a) bedrijven en (b) niet-zelfstandige kantoren, één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groen, parkeervoorzieningen e.d. en overeenkomstig de in 6.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Op grond van artikel 6.1.2 onder a van de planregels geldt dat uitsluitend bedrijven in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten met inachtneming van de opgenomen kleurarcering zijn toegestaan.
Op grond van artikel 6.1.2 onder g van de planregels zijn op deze gronden uitsluitend niet-zelfstandige kantoren toegestaan, behoudens het bepaald in artikel 6.1.2 sub f.
Op grond van artikel 6.2.1 van de planregels zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van de bestemming.
Op grond van artikel 1.59 van de planregels wordt onder niet-zelfstandige kantoren verstaan: een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Halderberge
Artikel 2.12 luidt als volgt:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor verkeer op de weg;
b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbaar groen of de bruikbaarheid van de weg.