BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -kort gezegd- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Op grond van het tweede lid, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ten tijde van het indienen van de aanvraag en het nemen van het primaire besluit gold het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 2] ”.
Ten tijde van het indienen van de aanvraag en het nemen van het primaire besluit gold het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan 2] ”.
Op het gedeelte van het perceel waar het sanitairgebouw vermoedelijk zou worden gerealiseerd gold de bestemming “Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden”, en de functieaanduiding “dagrecreatie”.
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving in het moederplan “ [naam bestemmingsplan 3] ” bepaalt - voor zover thans van belang- dat de voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede voor: (…);
m. de volgende niet-agrarische neventakken: (…)
6. sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein;
met dien verstande dat:
•uitsluitend sprake is van een neventak;
•(…)
Regeling Omgevingsrecht (Mor)
Artikel 2.2. van de Mor bepaalt dat de aanvrager in of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de volgende gegevens en bescheiden verstrekt ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012:
1. uit het oogpunt van veiligheid:
a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
1°. belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;
2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;
b. een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:
1°. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;
2°. de constructieve samenhang;
3°. het stabiliteitsprincipe;
4°. de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;
c. de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);
e. de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;
f. de brandcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;
g. de vluchtroutes en de daarbij behorende mate van bescherming alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen;
h. de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;
2. uit het oogpunt van gezondheid:
b. de wateropname van toegepaste materialen van vloer, wand en plafond in sanitaire ruimten;
c. de lucht- en waterdichtheid, de factor van de temperatuur en vochtwerende voorzieningen van inwendige en uitwendige scheidingsconstructies;
d. de ventilatievoorzieningen van ruimten en voorzieningen betreffende de afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht;
e. gegevens en bescheiden over het weren van ratten en muizen;
f. de daglichttoetreding;
3. uit het oogpunt van bruikbaarheid:
a. de aanduiding van de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie;
d. de aanduiding van de vloerpeilen ten opzichte van het aansluitende terrein;
4. uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu:
a. gegevens en bescheiden over de EPC, de thermische eigenschappen van de toegepaste uitwendige scheidingsconstructie en de beperking van luchtdoorlatendheid;
a. gegevens en bescheiden over de noodstroomvoorziening en -verlichting;
c. de aansluitpunten van de drinkwater- en warmwatervoorziening;
d. het leidingplan en aansluitpunten van riolering en hemelwaterafvoeren;
e. gegevens en bescheiden over de aard en plaats van brandveiligheidinstallaties alsmede van de vluchtrouteaanduiding;
j. gegevens en bescheiden over technische bouwsystemen en het daarbij behorende systeemrendement.
Artikel 2.3 van de Mor bepaalt dat in of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden verstrekt ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingsplan of de beheersverordening, en, voor zover van toepassing, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening:
d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
e. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
h. overige gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan een bestemmingsplan, beheersverordening dan wel een besluit als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
Artikel 2.4 van de Mor bepaalt dat de aanvrager in of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit ten behoeve van toetsing aan de overige voorschriften van de bouwverordening een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de bodem verstrekt, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Artikel 3.2 van de Mor bepaalt dat in of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de aanvrager gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. het beoogde en het huidige gebruik van de gronden en de bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening;
d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van het terrein behorende bij het voorgenomen bouwwerk.