ECLI:NL:RBZWB:2020:5710

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake Wob-verzoek

Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een inwoner van Altena, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena. Dit besluit, genomen op 16 juli 2019, verklaarde het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk. Eiser had eerder verzoeken ingediend op 3 en 27 december 2018 om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar het college stelde dat deze verzoeken geen Wob-verzoeken waren en dat de reactie daarop geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 7 oktober 2020 in Breda heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukte dat hij recht heeft op de gevraagde informatie en dat de gemeente transparant dient te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eiser niet voldoen aan de vereisten van de Wob, omdat er geen expliciete verwijzing naar de Wob in de verzoeken zelf stond en de verzoeken niet de intentie hadden om de informatie openbaar te maken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de verzoeken niet als aanvragen in de zin van de Awb kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4548 WOB

uitspraak van 18 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juli 2019 (bestreden besluit) van het college waarbij zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk is verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 oktober 2020.
Eiser is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Verweij.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de brief van 3 december 2018 refereert eiser aan procedures die, onder andere door hem, zijn gevoerd naar aanleiding van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ op 30 september 2014. Hij vermeldt in die brief – onder meer – het besluit van het college tot vaststelling van de ‘informatienota principebesluit individuele verzoeken bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] ’ van 17 mei 2011 en een adviesnota voor het college van 13 september 2013. Eiser heeft het college verzocht, en voor zover nodig en vereist gesommeerd, om uiterlijk op dinsdag 11 december 2018 aan hem te doen toekomen:
 de originele bescheiden – advies behorende bij het besluit van 17 mei 2011;
 de originele bescheiden van 13 september 2013.
Bij brief van 24 december 2018 heeft eiser zijn verzoek herhaald, waarbij hij het college heeft verzocht om de gevraagde stukken uiterlijk op maandag 31 december 2018 te doen toekomen.
Eiser heeft vervolgens op 27 december 2018 laten weten dat het herhaald verzoek van 24 december 2018 is vervallen. Hij heeft het college verzocht om hem uiterlijk op maandag 31 december 2018 te doen toekomen / verstrekken (gewaarmerkt):
 het originele ambtelijke voorstel behorende bij de adviesnota van 17 mei 2011;
 de originele bescheiden van 13 september 2013, derhalve zonder het lijstje van de niet-bestaande 5 categorieën BAG-constateringen en met paginanummering.
Bij brief van 16 januari 2019 heeft eiser het college gewezen op zijn verzoeken van 3 december 2018 en 27 december 2018. Eiser heeft het college nogmaals verzocht om verstrekking van de gevraagde stukken. Eiser heeft daarbij vermeld dat, indien hij de gevraagde bescheiden niet op uiterlijk 26 januari 2019 heeft ontvangen, hij dit beschouwt als een weigering en dat hij het college dan uit hoofde van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een ingebrekestelling zal toezenden.
Vervolgens heeft eiser op 22 januari 2019 per e-mail laten weten dat zijn verzoeken van 3 december 2018 en 27 december 2018 ‘on hold’ kunnen worden gezet.
Het college heeft bij brief van 20 februari 2019 gereageerd op de verzoeken van eiser. Het college heeft toegelicht dat het zich op 10 december 2018 heeft gewend tot de Deken van de Orde van Advocaten Oost-Brabant. In het contact met de Deken is aan de orde gekomen de feitelijke onmogelijkheid om op korte termijn aan het verzoek van eiser te kunnen voldoen. Voorts heeft het college toegelicht dat het in de eerste week van februari de desbetreffende dossiers heeft ontvangen, dat deze op 12 februari 2019 zijn getoond aan de Deken en dat het secretariaat van de Deken daarvan kopieën heeft gemaakt.
Eiser heeft op 28 maart 2019 bezwaar gemaakt tegen de brief van het college van 20 februari 2019, dan wel tegen de fictieve weigering van het college om niet op correcte wijze aan zijn verzoeken te voldoen.
Bij het bestreden besluit heeft het college dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de verzoeken van eiser geen Wob-verzoeken zijn en ook anderszins geen aanvraag zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat de reactie van het college van 20 februari 2019 dus ook geen besluit is in de zin van de Awb.
2. Eiser heeft aangevoerd dat het de gemeente er kennelijk alles aan is gelegen om koste wat kost sprake te laten zijn van het niet-ontvankelijk zijn van het ingediende bezwaar. Eiser stelt dat een gemeentebestuur te allen tijde transparant, oprecht en eerlijk dient te zijn. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij meent recht te hebben op en belang te hebben bij het verkrijgen van de gevraagde stukken. Hij heeft daarbij toegelicht dat hij zijn verzoeken van 3 december 2018 en 27 december 2018 heeft gebaseerd op de Wob en dat hij daarbij ook openbaarheid van de informatie heeft beoogd.
3. De rechtbank dient te beoordelen of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.1.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Alvorens beroep in te stellen dient degene, aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘besluit’ verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder ‘aanvraag’ verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4.2.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 3, tweede lid, van de Wob bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document vermeldt, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
In artikel 7, eerste lid, van de Wob is bepaald dat het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten verstrekt door:
kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
kennisneming van de inhoud toe te staan,
een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
inlichtingen daaruit te verschaffen.
5. Voorop dient te worden gesteld dat een verzoek op grond van artikel 3 van de Wob vormvrij is. Maar dat maakt nog niet dat ieder verzoek om informatie een Wob-verzoek is. Daarvoor wordt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) gekeken naar de overige omstandigheden [1] .
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn inleidende informatieverzoeken van 3 december 2018 en 27 december 2018 heeft verzocht om verstrekking van originele stukken. In de informatieverzoeken is niet gerefereerd aan de Wob en zijn termen als ‘openbaarmaking’ niet vermeld. Weliswaar is op een later tijdstip in de procedure – in de brief van 16 januari 2019 – gerefereerd aan de Wob, maar uitsluitend in de context van de aankondiging van een ingebrekestelling. Die latere vermelding van de Wob maakt de inleidende informatieverzoeken nog niet tot Wob-verzoeken. Het gaat om de formulering van de informatieverzoeken zelf en de bedoeling die eiser destijds kennelijk met die informatieverzoeken had. Uit de informatieverzoeken kan ook anderszins niet worden afgeleid dat eiser heeft bedoeld om de gevraagde informatie voor een ieder openbaar te maken. Het feit dat eiser om originele stukken heeft gevraagd, impliceert dat eiser met zijn informatieverzoeken uitsluitend verstrekking voor hemzelf heeft beoogd.
Gelet op de formulering van de informatieverzoeken van eiser is de rechtbank van oordeel dat deze geen aanvragen zijn als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De reactie daarop van het college van 20 februari 2019 is dan ook geen besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt.
Het college heeft het bezwaar om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 18 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld uitspraak AbRS 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4313