ECLI:NL:RBZWB:2020:5508

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
378491 / HA RK 20-229
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • M. Eijssen-Vruwink
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure met betrekking tot COVID-19 maatregelen

Op 6 november 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen kantonrechter mr. Tilman-Knoester. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een beslissing van de kantonrechter om een fysieke mondelinge behandeling door te laten gaan, ondanks de COVID-19-maatregelen. Verzoeker had verzocht om de behandeling te verplaatsen, omdat hij deze niet noodzakelijk achtte en vreesde voor zijn gezondheid. De kantonrechter weigerde dit verzoek, wat verzoeker deed stellen dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid op zich laadde.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het uitgangspunt is dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze vrees objectief gerechtvaardigd maken. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter om de mondelinge behandeling fysiek door te laten gaan een procesbeslissing was, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan vellen. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet leidden tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid van de kantonrechter.

Daarom verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond en liet een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 378491 / HA RK 20-229
beslissing van 6 november 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
- het wrakingsverzoek ontvangen op 30 oktober 2020.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Tilman-Knoester, hierna te noemen de kantonrechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer 8245095 CV EXPL
19-7709 (De Friesland Zorgverzekeraar N.V./ [verzoeker] ).
2.2.
De kantonrechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft schriftelijk verzocht om verplaatsing van de fysieke mondelinge behandeling die gepland stond op 30 oktober 2020. Zijn reden hiervoor is dat sprake is van een niet noodzakelijke bijeenkomst en dat op grond van de noodverordening een bijeenkomst als een mondelinge behandeling niet te kwalificeren is als een noodzakelijke bijeenkomst. De kantonrechter heeft besloten dat de mondelinge behandeling fysiek door kan gaan en zijn verzoek tot verplaatsing niet gehonoreerd. Verzoeker heeft laten weten in dat geval niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn, gelet op de COVID-19-maatregelen. Omdat de kantonrechter de zitting toch door laat gaan, laadt de kantonrechter de schijn van partijdigheid op zich, stelt verzoeker.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Te onderzoeken is vervolgens of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de kantonrechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. Door verzoeker is verzocht om de fysieke mondelinge behandeling niet door te laten gaan gelet op de COVID-19-maatregelen. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen en besloten de mondelinge behandeling fysiek door te laten gaan. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing van de kantonrechter moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. De beslissing of een mondelinge behandeling fysiek of bijvoorbeeld via Skype wordt gedaan is een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Alleen als deze beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd en daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
4.5.
Gelet op het voorgaande leiden de door verzoeker aangevoerde gronden dus niet tot vooringenomenheid van de kantonrechter of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
4.6.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak waar het wrakingsverzoek betrekking op heeft zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 6 november 2020 door mr. Peters, mr. Eijssen-Vruwink en mr. Breeman, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.