In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder als vrachtwagenchauffeur werkte, had in 2008 en opnieuw in 2017 langdurig arbeidsongeschikt gemeld vanwege klachten aan zijn rug, nek en handen. Het UWV weigerde op 4 april 2019 de WIA-uitkering, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluitvorming zorgvuldig te werk is gegaan en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV voldoende onderbouwd was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op de WIA-uitkering. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser, dat hij meer beperkingen ondervond dan in de FML was vastgelegd, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.