ECLI:NL:RBZWB:2020:5382

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6588
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na langdurige arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder als vrachtwagenchauffeur werkte, had in 2008 en opnieuw in 2017 langdurig arbeidsongeschikt gemeld vanwege klachten aan zijn rug, nek en handen. Het UWV weigerde op 4 april 2019 de WIA-uitkering, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluitvorming zorgvuldig te werk is gegaan en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV voldoende onderbouwd was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op de WIA-uitkering. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser, dat hij meer beperkingen ondervond dan in de FML was vastgelegd, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6588 WIA

uitspraak van 29 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.S. Wijling,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 4 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 8 april 2019 aan eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Eisers bezwaar tegen het primaire besluit is in het besluit van 13 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Nadat hij in 2008 voor dat werk is uitgevallen en langdurig arbeidsongeschikt is geweest is hij voor dat werk opnieuw uitgevallen op 10 april 2017. Hij viel uit vanwege klachten aan armen, nek en handen, naast toename van al eerder bestaande rugklachten.
Na het verstrijken van de wachttijd heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd. Die aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen. Eisers bezwaar tegen dat besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 8 april 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Het horen
Volgens het bestreden besluit heeft eiser afgezien van het recht om in de bezwaarprocedure te worden gehoord. Eiser heeft dat betwist.
Het UWV heeft gewezen op een notitie naar aanleiding van een telefoongesprek op 28 mei 2019. Daaruit blijkt de rechtbank niet dat eiser heeft afgezien van een hoorzitting. Dat blijkt evenmin uit een notitie naar aanleiding van een telefoongesprek op 19 juli 2019. Er is dan ook sprake van schending van het in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht gegeven voorschrift over het horen. Niet is gebleken dat zich één van de in artikel 7:3 beschreven uitzonderingssituaties voordoet.
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nadeel heeft ondervonden door het niet-horen, te meer niet nu hij zijn standpunt op de zitting van de rechtbank heeft kunnen toelichten. Daarom zal het gebrek worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft overwogen dat eiser niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. Eiser heeft in het verleden enige tijd een WIA-uitkering gehad, toen hij kampte met chronische aspecifieke rugklachten en in verband met revalidatiebehandeling op wisselende dagdelen per week geen functies gevonden konden worden. Die uitkering is later beëindigd omdat eiser met zijn beperkingen in staat werd geacht passende functies te verrichten en er een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% resteerde.
Eiser houdt lage rugklachten. Er zijn in dat opzicht geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren gekomen. Er is geen sprake van toename van arbeidsongeschiktheid op grond van dezelfde ziekteoorzaak.
De verzekeringsarts b&b heeft de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen onderschreven, en zij heeft daar een lichte beperking ten aanzien van gebogen of getordeerd werken aan toegevoegd.
Eiser heeft in deze arbeidsongeschiktheidsperiode ook klachten ontwikkeld van nek, linkerschouder en handen. De nek- en schouderklachten namen af en er resteerden tintelingen van de handen. Ten aanzien van die klachten werden geen objectiveerbare afwijkingen vastgesteld. Om overbelasting rechts en toename van de subjectieve pijn links te voorkomen is ten aanzien van frequent reiken een lichte beperking aan de orde. Ook zijn enkele beperkingen ten aanzien van schouderbelastend werk aangenomen.
Klimmen acht de verzekeringsarts b&b beperkt tot het gebruik van een huishoudtrap, en ook die beperking is toegevoegd aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML).
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser, zoals aangepast door de verzekeringsarts b&b, zijn neergelegd in de FML van 29 oktober 2019.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen niet voldoende heeft vertaald in de FML, met name in de rubrieken 3, 4, 5 en 6.
Eiser heeft met verwijzing naar het zogenoemde Korošec-arrest allereerst aangevoerd dat de besluitvorming niet zorgvuldig is geweest. Ten onrechte is geen informatie opgevraagd bij de behandelende sector. Gezien het langjarig karakter van de rugklachten is onvoldoende gemotiveerd waarom minder vergaande beperkingen zijn geduid dan in de FML van februari 2013. Met betrekking tot enkele klachten mist eiser de overwegingen waarom geen beperkingen zij aangenomen.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat geen sprake is van equality of arms, ook gelet op de zeer wankele financiële positie van eiser.
Eiser heeft ten slotte aandacht gevraagd voor de gevolgen van medicatiegebruik op de inzetbaarheid voor arbeid.
Eiser heeft een verklaring van zijn huisartsen overgelegd.
In een aanvullend beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat onduidelijk is waarom in de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 18 maart 2019 enerzijds het beeld uit 2017 en 2018 wordt bevestigd terwijl anderzijds niet wordt uitgegaan van de beperkingen die in eerdere FML’s zijn aangenomen. De verzekeringsarts b&b rapporteerde weliswaar dat geen sprake is van toegenomen rugklachten, maar motiveert niet waarop op basis van deze klachten minder vérgaande beperkingen worden opgenomen in de FML.
Eiser mist een overweging over de betekenis van de injecties die hij regelmatig ontvangt voor zijn inzetbaarheid, en hij vraagt zich af of de voortdurende pijnklachten niet een urenbeperking nodig maken.
5.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien en lichamelijk onderzocht.
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder rug-, nek-, hand- en polsklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft aangevoerd dat in de FML die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt minder vérgaande beperkingen zijn aangevoerd dan in de FML die in februari 2013 is vastgelegd. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2421), de verzekeringsarts bij een herbeoordeling niet gebonden is aan inzichten van verzekeringsartsen bij eerdere beoordelingen.
De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapportage van 29 oktober 2019 wel aandacht besteed aan de vergelijking met de eerder aangenomen beperkingen. Vastgesteld is dat bij eiser per 4 maart 2013 sprake was van beperkingen in verband met de rugafwijkingen. Eiser werd 29,9% arbeidsongeschikt geacht, waardoor de WIA-uitkering werd ingetrokken. Die intrekking heeft in rechte stand gehouden.
Bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek in augustus 2017 is vastgesteld dat in verband met rugafwijkingen geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De benutbare mogelijkheden ten gevolge van de rugklachten waren niet gewijzigd.
Bij een medisch onderzoek in maart 2018 waren de rugklachten onveranderd. Andere klachten gaven aanleiding tot het stellen van beperkingen, en toen is vastgesteld dat eiser minder dan 65% van het maatmanloon kon verdienen. Ook bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek in maart 2019 is ten aanzien van de rug ‘slechts’ een lichte bewegingsbeperking vastgesteld.
In het licht van de genoemde vaste jurisprudentie, en in het licht van de motivering door de verzekeringsarts b&b, deelt de rechtbank niet eisers opvatting dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat onvoldoende gemotiveerd minder beperkingen in verband met de rugklachten zouden zijn aangenomen dan eerder het geval was.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De in beroep overgelegde verklaring van de huisartsen van 18 februari 2020 werpt geen ander licht op de zaak. De in die verklaring opgenomen informatie was bekend bij de verzekeringsartsen; ook zij hebben vastgesteld dat eiser al lang bekend is met rug- en pijnklachten. In de verklaring van de huisartsen is niet gespecificeerd in welke (soort) handelingen eiser beperkt is, en hun verklaring is niet toegespitst op de datum in geding, 8 april 2019.
Eiser vraag zich af waarom in verband met de voortdurende pijnklachten en met de behandeling met injecties geen urenbeperking is vastgesteld. Hij heeft de noodzaak van een dergelijke beperking niet gemotiveerd of onderbouwd met een verklaring van een medisch deskundige.
Over het beroep op het Korošec-arrest overweegt de rechtbank dat de CRvB in de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) naar aanleiding van dat arrest uitgangspunten voor de bestuursrechter heeft ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige.
Daaraan toetsend overweegt de rechtbank dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en toereikend zijn gemotiveerd. Daarnaast heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om in beroep medische gegevens in te brengen, waarvan zij ook gebruik heeft gemaakt door meerdere medische verklaringen over te leggen. Er is daarmee voldaan aan het beginsel van ‘equality of arms’. Het UWV heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat deze informatie niet kan leiden tot het aannemen van meer beperkingen. Op grond hiervan ziet de rechtbank geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Nu niet gebleken is dat in de FML van 29 oktober 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat op de datum in geding gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Chauffeur heftruck, intern transport (Sbc-code 111270), Chauffeur personenbusje (Sbc-code 282160) en Graafmachinebestuurder, laadschopbestuurder (Sbc-code 263060).
In de heroverweging heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b), rekening houdend met de aanpassing van de beperkingen die tot de FML van 18 september 2019 hebben geleid, geconcludeerd dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies passen binnen de belastbaarheid volgens die FML.
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. In wat eiser daarover heeft aangevoerd gaat hij er van uit dat hij meer beperkingen ondervindt, met name ten aanzien van trillingsbelasting, dan in de FML is vastgelegd. Met het oog op de in overweging 5.3 bereikte conclusie hoeft die arbeidskundige grond geen verdere bespreking.
De beroepsgrond die betrekking heeft op het gebruik van een hulpmiddel bij het verrichten van de functie met SBC-code 315100 hoeft ook geen verdere bespreking, omdat die functie geen deel uitmaakt van de drie functies die bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit betrokken zijn.
De in overweging 6.1 genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 8 april 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 29 oktober 2020, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.