ECLI:NL:RBZWB:2020:5376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB- 18_8277
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overplaatsing van een ambtenaar binnen de Belastingdienst en de redelijkheid van het besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 29 oktober 2020, staat de overplaatsing van een ambtenaar binnen de Belastingdienst centraal. Eiser, werkzaam als teamleider Handel en Transport, werd per 1 april 2018 overgeplaatst naar kantoor Rotterdam. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die onder andere stelde dat de procedureregels waren geschonden en dat er geen deugdelijke besluitvorming had plaatsgevonden. Eiser voerde aan dat hij onterecht was beschuldigd van ongepast gedrag en dat de overplaatsing niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Financiën in redelijkheid tot de overplaatsing heeft kunnen besluiten. De rechtbank stelt vast dat er voldoende gronden waren voor de overplaatsing, waaronder de communicatie van eiser met zijn leidinggevenden en de onrust die hij binnen het team veroorzaakte. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om eiser op de hoogte te stellen van alle details van het overleg met de directeur, en dat de overplaatsing naar Rotterdam passend was, ondanks de bezwaren van eiser over de reisafstand en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, waarbij zij benadrukt dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wogen dan die van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/8277 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. C.C.W.G.M. Janssens,
en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 maart 2018 (primair besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 1 april 2018 wordt verplaatst naar kantoor Rotterdam.
In het besluit van 25 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft verweer gevoerd.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 september 2020. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met een andere zaak van eiser met zaaknummer 19/1218.
Bij de zitting waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens de staatssecretaris waren aanwezig mr. B.J.M. Oenema en mr. C. Bredius.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is al geruime tijd werkzaam bij de Belastingdienst. Met ingang van 1 januari 2016 is eiser werkzaam in Middelburg als teamleider Handel en Transport.
De staatssecretaris heeft opmerkingen bij het functioneren van eiser voor zover dit ziet op de omgang met zijn leidinggevenden. Met name de manier waarop eiser met zijn leidinggevenden communiceert en de omstandigheid dat hij onrust veroorzaakt binnen het team vormen een punt van kritiek. Deze opmerkingen en de kritiek hebben uiteindelijk geleid tot het primaire besluit tot overplaatsing.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit heeft de staatsecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of de staatssecretaris in redelijkheid tot de overplaatsing van eiser heeft kunnen komen per 1 april 2018.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader zoals dat gold ten tijde in geding is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat de procedureregels zijn geschonden. Eiser heeft ook gewezen op het overleg dat de medewerker bezwaar heeft gehad met mr. C. Bredius, directeur, waarvan geen verslag is overgelegd en op het feit dat het verslag van de hoorzitting niet is aangepast naar aanleiding van eisers opmerkingen daarop. Alleen daarom al is eiser van mening dat het beroep gegrond verklaard moet worden.
Verder heeft eiser opgemerkt dat er nog niet is beslist op het bezwaar tegen de terugvordering en waarschuwing en dat daarom de aantijging dat hij niet juist heeft gedeclareerd moet komen te vervallen. Eiser heeft aangevoerd dat een aantal stukken niet betrokken mag worden bij de heroverweging van het besluit. Verder heeft eiser nog gesteld dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, een onderzoeksgebrek, dat er geen deugdelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden en er sprake is van vooringenomenheid.
Oordeel rechtbank
4.1
Uit de dossierstukken blijkt dat de medewerker bezwaar na de hoorzitting overleg
heeft gehad met Bredius. Van dit overleg is geen verslag gemaakt en eiser heeft geen reactie kunnen geven op wat besproken is. Hoewel het voor eiser inzichtelijker was geweest als hij op de hoogte was gesteld van de inhoud van het overleg, is de rechtbank van oordeel dat het niet opmaken van een verslag geen strijd oplevert met de goede procesorde. Gelet op artikel 7:9 van de Awb bestond er voor de staatssecretaris geen verplichting om eiser op de hoogte te brengen van de inhoud van dit overleg. Uit de beslissing op bezwaar blijkt immers niet dat het overleg van invloed is geweest op die beslissing. Deze grond van eiser kan daarom niet slagen.
Verder stelt de rechtbank vast dat zowel het verslag van de hoorzitting, als de opmerkingen die eiser heeft geplaatst bij het verslag in het dossier aanwezig zijn. Beide stukken zijn dan ook betrokken bij de besluitvorming. Dat de opmerkingen van eiser niet feitelijk in het verslag zijn overgenomen, is daarbij niet van belang. Ook deze grond kan niet slagen.
4.2
Aan het bestreden besluit ligt niet ten grondslag dat eiser onjuist heeft gedeclareerd. De opmerkingen van eiser hierover kunnen daarom verder onbesproken blijven.
4.3
Het standpunt van eiser dat een aantal stukken niet betrokken mag worden bij de besluitvorming, ziet op de omvang van het geding. Ter zitting is hierover met partijen gesproken. Uit proceseconomische overwegingen en met instemming van partijen is besloten om alle feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan tot de datum van het bestreden besluit te betrekken bij de beoordeling. Dit standpunt van eiser zal daarom niet nader besproken worden.
4.4
Met betrekking tot de overige formele gronden merkt de rechtbank op dat eiser deze heeft onderbouwd met inhoudelijke gronden. Deze zullen daarom besproken worden bij de inhoudelijke beoordeling.
Standpunt eiser ten aanzien van verweten gedragingen
5. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij zich niet ongepast heeft gedragen. Hij heeft zijn mening duidelijk en scherp gegeven, maar dit was niet ongepast. Daarbij heeft hij aangegeven dat zijn opmerkingen uit hun context zijn gehaald. Eiser heeft betwist dat hij onrust binnen het team heeft veroorzaakt. Volgens eiser is er geen goede reden voor de overplaatsing. Verder heeft eiser nog opgemerkt dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat het werk in Rotterdam niet passend voor hem is.
Beoordeling door de rechtbank
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (onder andere ECLI:NL:CRVB:2020:1845) bestaat een overplaatsing uit twee componenten, namelijk het ontheffen uit de eigen functie en het opdragen van een andere functie. Het dienstbelang om over te plaatsen kan gelegen zijn in de wens de ambtenaar uit een functie te ontheffen of om de ambtenaar een andere functie te laten vervullen. In beide gevallen moet de nieuwe functie passend zijn.
6.2
Aan het bestreden besluit liggen, samengevat, vier punten ten grondslag. De
staatssecretaris verwijt eiser dat hij op een ongepaste manier met zijn leidinggevenden communiceert, hij onrust heeft veroorzaakt in het team, hij een ongepaste positie inneemt ten opzichte van leidinggevenden en dat het hem ontbreekt aan managementidentificatie. De rechtbank zal deze punten hierna afzonderlijk bespreken.
Communicatie
6.3
Zoals onder punt 4.4 is opgemerkt, zal bij de beoordeling betrokken worden de communicatie van eiser met zijn leidinggevenden, zoals deze tot het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Het gaat hier dan met name om de e-mails van 6 juli 2017 en 1 oktober 2017 en de brieven van 12 juni 2018 en van 12 oktober 2018.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat de communicatie van eiser richting zijn leidinggevenden ongepast is, zoals al blijkt uit wat hij in de e-mails van 6 juli 2017 en 1 oktober 2017 schrijft. Met name van de brieven van 12 juni 2018 en 12 oktober 2018 is voorstelbaar dat deze aanvallend en respectloos zijn overgekomen. Deze brieven zijn weliswaar geschreven door de gemachtigde van eiser, maar zijn aan eiser toe te rekenen. Niet kan worden ingezien dat deze brieven zonder instemming van eiser zijn verzonden. Overigens wordt dit ook niet door eiser gesteld.
Uit de toonzetting van de communicatie en met name de voortzetting van deze manier van communiceren (waarbij de toon van communicatie ook steeds scherper wordt) blijkt dat eiser weinig inzicht heeft in het effect van zijn communicatie op anderen. Van eiser had verwacht mogen worden dat hij zijn manier van communiceren zou aanpassen, in ieder geval vanaf het moment dat hij daarop aangesproken werd. Dit klemt te meer nu eiser zelf leidinggevende is. Verder vindt de rechtbank het van belang dat de communicatie niet alleen richting [naam medewerker] te wensen overlaat, maar dat eiser op een soortgelijke manier communiceert met/over Bredius en [naam medewerker2] . De manier van communiceren is dan ook niet (uitsluitend) terug te brengen tot een verstoorde relatie tussen eiser en [naam medewerker] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris op goede gronden de manier van communiceren mede ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
Onrust veroorzaken
6.4
De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in zijn stelling dat eiser de manier van declareren niet had mogen bespreken met zijn collega’s. Het is voorstelbaar dat als iemand wordt aangesproken op zijn declaratiegedrag hij aan zijn collega’s vraagt hoe zij declareren. Daarbij gaat het echter wel om de vraag op welke manier eiser dit met zijn collega’s bespreekt. Ter zitting is namens de staatssecretaris onbetwist gesteld dat eiser primus interpares is binnen het managementteam. Dit brengt de nodige verantwoordelijkheid met zich, ook inzake de wijze waarop conflicten of geschillen worden besproken met anderen. De staatssecretaris heeft eiser dan ook de manier waarop hij het geschil met zijn collega’s heeft besproken wél kunnen verwijten. Ook het gegeven dat eiser collega’s actief heeft betrokken bij zijn geschil is daarbij van belang. Dit blijkt ook uit het veelvoud aan verklaringen die eiser bij zijn collega’s heeft opgevraagd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gedrag van eiser (mede) tot onrust binnen het managementteam heeft geleid.
Ongepaste positie innemen ten opzichte van leidinggevenden
6.5
Aan deze stelling heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat eiser zonder overleg het plan van aanpak heeft gewijzigd. Met verwijzing naar de overweging onder punt 4.3 zal ook dit punt betrokken worden bij de beoordeling.
Niet in geschil is dat eiser het plan van aanpak gewijzigd heeft teruggestuurd naar zijn leidinggevende, zonder van die wijziging melding te maken. De wijziging die eiser heeft doorgevoerd heeft betrekking op het einddoel van de re-integratie. De leidinggevende van eiser had als einddoel ingevuld; “werkhervatting als teamleider MKB op kantoor Rotterdam”. Eiser heeft dit einddoel gewijzigd in: “werkhervatting in eigen functie”. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet zonder voorafgaand overleg met zijn leidinggevende het plan van aanpak heeft mogen wijzigen. Dit klemt te meer nu de overplaatsing van eiser naar Rotterdam zo beladen was. De stelling van eiser dat hij over de aanpassing wel overleg heeft gehad, heeft hij niet met bewijsstukken onderbouwd. Deze stelling vindt ook geen steun in de stukken en komt de rechtbank evenmin aannemelijk voor. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de leidinggevende in zijn begeleidende mail bij het plan van aanpak expliciet heeft aangegeven dat na de retourontvangst van het plan er nader contact zal zijn over het kennismaken in Rotterdam en de verdere begeleiding. Uit deze mail kan niet anders worden opgemaakt dan dat de plaats van tewerkstelling voor de leidinggevende niet voor discussie vatbaar was, zodat het niet voor de hand ligt dat het weghalen van de plaats van tewerkstelling akkoord was, dan wel vooraf besproken was met de leidinggevende. Daarbij komt nog dat het besluit tot overplaatsing al eerder aan eiser kenbaar was gemaakt. Dat eiser daar bezwaren tegen had, maakt niet dat hij eenzijdig het plan van aanpak kan wijzigen. Door het plan van aanpak zonder nader overleg te wijzigen, bevestigt eiser het beeld dat hij zich niet gepast gedraagt richting zijn leidinggevenden.
Ontbreken van managementidentificatie
6.6
Dit verwijt ziet op het geen afstand nemen van de nieuwsbrief en het verdedigen van de inhoud van die nieuwsbrief. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de nieuwsbrief voor rekening van eiser komt. De rechtbank is van oordeel dat dit verwijt geen stand kan houden. Niet gebleken is dat eiser het initiatief heeft genomen tot het versturen van de nieuwsbrief. De nieuwsbrief kan daarom niet aan hem worden toegerekend. Dit argument kan niet met recht ten grondslag worden gelegd aan de overplaatsing.
6.7
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er, vanwege de gedragingen besproken onder 6.3 tot en met 6.5, een toereikend dienstbelang was om eiser te ontheffen uit zijn functie binnen het team Middelburg. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat het in de verwachting lag dat de onrust binnen het team in Middelburg minder zou worden als eiser daar niet meer werkzaam zou zijn. Ook kan de staatssecretaris op deze manier beoordelen of eiser op een andere plaats van tewerkstelling ander gedrag zal vertonen. Er bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het gedrag eiser niet kan worden aangerekend.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiser over te plaatsen naar Rotterdam. Van belang bij de beantwoording van deze vraag is of de functie in Rotterdam passend is. Tevens zal er een belangenafweging moeten plaatsvinden.
Functie in Rotterdam passend?
7.1
Er bestaat tussen partijen geen geschil over de vraag of de inhoud van de functie passend is. De functie in Rotterdam is immers dezelfde als in Middelburg. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de functie passend is gelet op de reisafstand.
Eiser woont in [plaatsnaam] . Dit betekent dat hij zowel voor een functie in Middelburg, als in Rotterdam zal moeten reizen. Onbetwist is door de staatssecretaris gesteld dat als eiser met de auto zou reizen de reisafstand zou toenemen met 2,6 km. Ook de reistijd per trein wijkt niet veel af, of eiser nu in Middelburg of Rotterdam werkzaam is. De reisafstand op zich kan dan ook geen aanleiding zijn om te oordelen dat de functie niet passend is. Daarbij komt nog dat eiser de mogelijkheid heeft om (gedeeltelijk) thuis te werken.
7.2
Eiser heeft gesteld dat hij niet in staat is met de auto te reizen vanwege concentratie-problemen. Nog los van het gegeven dat het UWV bij zijn deskundigenoordeel heeft geconcludeerd dat er geen beperking is voor vervoer op medische gronden, speelt bij het besluit tot overplaatsing een tijdelijke arbeidsongeschiktheid geen rol. In het kader van de re-integratie zal weliswaar beoordeeld moeten worden of eiser in staat is de reis woon-werkverkeer te maken, maar dit is niet anders dan bij anderen die arbeidsongeschiktheid worden en niet zijn overgeplaatst. Dat eiser naast zijn werkzaamheden ook mantelzorg verleent, betekent niet dat de functie niet passend is. Andere bezwaren tegen de functie zijn niet naar voren gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de functie in Rotterdam passend is voor eiser.
Belangenafweging
8. Eiser heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn arbeidsongeschiktheid en zijn thuissituatie (het verlenen van mantelzorg).
Zoals eerder al opgemerkt, is de arbeidsongeschiktheid van eiser een tijdelijke situatie geweest. Tijdens zijn arbeidsongeschiktheid heeft hij een periode niet hoeven te werken en in het kader van de re-integratie is bekeken of eiser in staat was de werkplek te bereiken. Inzake de mantelzorg heeft de staatssecretaris de toezegging gedaan dat er, binnen de grenzen van het redelijke, passende maatregelen kunnen worden afgesproken. Hiermee is de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank voldoende tegemoet gekomen aan de belangen van eiser.
Met betrekking tot eisers subsidiaire verzoek om geplaatst te worden in Breda, heeft de staatssecretaris afdoende toegelicht dat als eiser geplaatst zou worden in Breda de situatie niet opgelost zou zijn, omdat de kantoren Middelburg en Breda nauw samenwerken. De insteek van de ontheffing van de functie was immers om eiser uit de samenwerking in Middelburg te halen.
Alles in onderling verband en samenhang bekeken, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de staatssecretaris om eiser over te plaatsen naar Rotterdam zwaarder heeft mogen wegen dan het belang van eiser bij behoud van zijn functie in Middelburg. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat de reistijd naar Rotterdam niet wezenlijk afwijkt van de reistijd naar Middelburg en het gegeven dat de staatssecretaris wil meedenken, indien nodig, over oplossingen bij knelpunten in de mantelzorg,
9. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, mr. drs. E.J. Govaers en mr. C.E.M. Marsé, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 29 oktober oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 7:9
Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

Algemeen Rijksambtenarenreglement (Arar)

Artikel 49aa
Van een passende functie is sprake indien de VWNW-kandidaat naar het oordeel van het bevoegd gezag beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen, dan wel indien de VWNW-kandidaat naar het oordeel van het bevoegd gezag binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en deze functie hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten, redelijkerwijs kan worden opgedragen.
Artikel 57
1. De ambtenaar kan op zijn aanvraag een andere functie worden opgedragen.
2. Wanneer het belang van de dienst zulks vordert, is de ambtenaar verplicht een andere passende functie als bedoeld in artikel 49aa, te aanvaarden.