Op 27 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Bergen op Zoom. Dit besluit hield in dat verzoeker, eigenaar van een perceel met opstallen, de loods op zijn terrein moest sluiten voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had vastgesteld dat in de loods een cocaïnewasserij was aangetroffen tijdens een politieactie op 4 maart 2020. Verzoeker, die melkveehouder is, betwistte de noodzaak van de sluiting en stelde dat hij niets wist van de cocaïnewasserij. Hij voerde aan dat de sluiting onevenredig zou zijn voor zijn bedrijfsvoering en dat het besluit niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de loods te sluiten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die maakten dat de sluiting onevenredig was in verhouding tot de doelen van het beleid. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarmee de sluiting van de loods voor de duur van zes maanden werd gehandhaafd.