ECLI:NL:RBZWB:2020:5072

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6720
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-toeslag door UWV na schending inlichtingenplicht door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening en terugvordering van een WAO-toeslag. Eiseres ontving sinds 15 januari 1999 een WAO-uitkering en had vanaf 15 juli 1999 een aanvulling van N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische bedrijfstakken (SMT). In 2003 vroeg zij een toeslag aan, die haar werd toegekend. Echter, in een besluit van 28 mei 2019 heeft het UWV deze toeslag met terugwerkende kracht herzien en een bedrag van € 22.838,94 teruggevorderd, omdat eiseres niet had gemeld dat zij een aanvulling ontving. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit ongegrond in een bestreden besluit van 19 november 2019.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de inlichtingenplicht van eiseres. Eiseres betwistte dat zij de aanvulling niet had gemeld en voerde aan dat de terugvordering verjaard was. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door de aanvulling niet te melden, en dat het UWV op goede gronden tot herziening en terugvordering was overgegaan. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de verjaringstermijn niet was overschreden, omdat het UWV pas in 2019 op de hoogte was geraakt van de aanvulling.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waardoor de besluiten van het UWV tot herziening en terugvordering standhielden. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6720 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. A.J.M. van der Borst,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV)
,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 mei 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de toeslag van eiseres op haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 januari 2006 herzien en de ten onrechte betaald toeslag ten bedrage van
€ 22.838,94 teruggevorderd.
In het besluit van 19 november 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 29 september 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en A.J. van Loon namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt sinds 15 januari 1999 een WAO-uitkering. Met ingang van 15 juli 1999 is zij een WAO-gat aanvulling (aanvulling) van N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische bedrijfstakken (SMT) gaan ontvangen. Op 9 januari 2003 heeft eiseres een toeslag toeslag) op haar WAO-uitkering op grond van de Toeslagenwet aangevraagd. Bij besluit van 2 februari 2003 is deze toeslag met ingang van 1 september 2002 aan eiseres toegekend.
Met het primaire besluit heeft het UWV de toeslag met ingang van 1 januari 2006 herzien en over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2019 teruggevorderd.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat uit onderzoek in 2019 is gebleken dat eiseres een aanvulling ontvangt. Dat heeft zij niet bij het UWV gemeld. Deze aanvulling is daardoor ten onrechte niet in mindering gebracht op de toeslag. Het UWV heeft de toeslag daarom herzien en hetgeen ten onrechte is betaald, teruggevorderd. Eiseres heeft op dit moment geen aflossingscapaciteit en betaalt niets terug. Als gevolg daarvan zijn volgens het UWV geen dringende redenen aanwezig om van terugvordering af te zien.
3.
Beroepsgronden
Eiseres betwist dat zij bij het UWV niet heeft gemeld dat zij een aanvulling ontvangt van SMT. Dit wordt bevestigd in het rapport van de afdeling handhaving van 28 mei 2019, waarin is vermeld dat door eiseres op 10 juli 2008 aanvullende inkomsten zijn doorgegeven. In het bestreden besluit stelt het UWV dat die opgave ziet op de toeslag en niet op de aanvulling. Hij leidt dat af uit het door eiseres vermelde bedrag. Het is echter niet aannemelijk dat eiseres een toeslag vermeldt die zij van het UWV ontvangt en waarvan hij dus op de hoogte is. Daarnaast stelt eiseres dat de terugvordering verjaard is. Uit vaste rechtspraak volgt dat de verjaringstermijn van 5 jaar aanvangt op het moment dat het UWV bekend is met de feiten en omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit om terugvordering in de rede ligt. Daarbij is niet alleen bepalend wanneer het UWV bekend is geworden met een eventuele aanspraak op terugvordering maar tevens wanneer hij bekend moest zijn met die aanspraak. Eiseres stelt dat, gelet op de mogelijkheid voor het UWV om de inkomsten van eiseres op Suwinet in te zien en de excessief lange periode van terugvordering van 14 jaar, die terugvordering inmiddels geheel of gedeeltelijk is verjaard. Tot slot stelt eiseres dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De stelling van het UWV dat er op dit moment geen aflossingscapaciteit is, is onvoldoende grond om geen dringende redenen aan te nemen. Uit het ontbreken van aflossingscapaciteit volgt overigens al dat van dringende redenen sprake is. Daarnaast is in de Beleidsregels bepaald dat, ook wanneer er geen dringende reden aanwezig zijn, van herziening met terugwerkende kracht wordt afgezien als het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat er ten onrechte uitkering werd verstrekt.
4.
Verweer
Het UWV stelt dat uit de manier waarop eiseres het vragenformulier van 10 juli 2008 heeft ingevuld, waarbij zij heeft aangegeven dat zij alleen van het UWV inkomsten ontvangt en het daarop vermelde bedrag aan ‘aanvulling’ van € 667,07, volgt dat dat de toeslag betrof. Eiseres ontving namelijk sinds 1 januari 2008 een toeslag van € 667,07 per maand, exact het door haar vermelde bedrag. Eiseres heeft de aanvulling dus niet uit eigen beweging met het formulier van 10 juli 2008 aan het UWV gemeld. Ook heeft zij die aanvulling niet vermeld op de aanvraag om een toeslag uit 2003. Eiseres heeft op die aanvraag de vraag: ‘ontvangt u nog uitkeringen van andere instanties dan van UWV Gak?’ ontkennend beantwoord. Met betrekking tot de verjaring stelt het UWV dat hij de stelling van eiseres, dat hij door Suwinet inzage had in haar inkomsten, niet volgt. Op basis van de informatie op het vragenformulier van 10 juli 2008 bestond er geen aanleiding voor een diepgaand onderzoek. Volstaan werd met een marginale check in Suwinet en daaruit kwam naar voren dat eiseres geen verdiensten, in de betekenis van inkomsten uit arbeid, had. Volgens het UWV is de verjaringstermijn in dit geval pas aangevangen met het signaal in het Themaonderzoek rond eind maart 2019. Ten tijde van het herzieningsbesluit van 28 mei 2019 was er dan ook nog geen sprake van verjaring. Het UWV stelt tot slot gehouden te zijn tot terugvordering van ten onrechte betaalde toeslag. Eiseres heeft de inlichtingenplicht geschonden zodat door haar toedoen onverschuldigd is betaald. Van een dergelijk toedoen is ook sprake als een verzekerde niet te kwader trouw heeft gehandeld. Als door toedoen van een verzekerde ten onrechte toeslag is verstrekt vindt intrekking of herziening op grond van de Beleidsregels plaats met terugwerkende kracht vanaf de datum dat toeslag ten onrechte werd verstrekt. Slechts wanneer sprake is van dringende redenen kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien. Uit wat door eiseres is aangevoerd kan niet worden afgeleid dat van zodanig bijzondere omstandigheden sprake is dat dringende redenen aangenomen moeten worden. Dat de vordering eiseres ‘boven het hoofd blijft hangen’ acht het UWV onvoldoende om een dringende reden aan te nemen.
5.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
6.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het UWV op goede gronden de toeslag van eiseres met ingang van 1 januari 2006 heeft herzien en teruggevorderd.
Het UWV is tot herziening en terugvordering overgegaan, omdat eiseres (sinds 15 juli 1999) inkomsten (een aanvulling) heeft die zij in strijd met de inlichtingenplicht niet bij hem heeft gemeld en daardoor ten onrechte toeslag is betaald.
Inlichtingenplicht
Eiseres heeft op 9 januari 2003 een aanvraag bij het UWV ingediend om een toeslag. Op dat moment ontving zij al de aanvulling. Op de aanvraag om toeslag heeft zij dat echter niet aangegeven. Zij heeft niet opgegeven dat zij een aanvulling op haar uitkering ontvangt van een (ex)werkgever en de vraag of zij nog een andere uitkering ontvangt van andere instanties dan UWV Gak ontkennend beantwoord.
Ook daarna heeft eiseres van haar aanvulling geen melding gemaakt. Eiseres stelt van wel en verwijst naar het formulier dat op 10 juli 2008 door het UWV is ontvangen.
Eiseres heeft daarop aangegeven: ‘WAO € 358,88’ en ‘aanvulling € 667,07’. De rechtbank acht het, met het UWV, niet aannemelijk dat eiseres met de ‘aanvulling’ haar WAO-gat aanvulling voor ogen had, maar dat zij daarmee – gelet op het bedrag – de toeslag bedoelde.
Nu eiseres op de aanvraag om toeslag noch daarna eigener beweging melding heeft gemaakt van de aanvulling, terwijl zij naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs had kunnen en moeten weten dat zij dat had moeten doen, heeft zij de inlichtingenplicht geschonden.
Herziening en terugvordering
Het UWV was als gevolg daarvan – nu door toedoen van eiseres ten onrechte toeslag is betaald – gehouden tot herziening van de toeslag met terugwerkende kracht en terugvordering van het teveel betaalde. Dat zou anders kunnen zijn als sprake is van dringende redenen.
Volgens vaste rechtspraak is van een dringende redenen slechts sprake is als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet dan wel onvoldoende gebleken dat de terugvordering zodanig onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft voor eiseres dat dringende redenen aangenomen moeten worden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres bij de invordering bescherming geniet van de regels van de beslagvrije voet, dat er op dit moment geen sprake is van aflossingscapaciteit aan de zijde van eiseres en zij de schuld die is ontstaan voorlopig niet hoeft terug te betalen. De financiële gevolgen van de terugvordering zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onaanvaardbaar, zodat er geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
Verjaring
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:572) en 13 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2701)) volgt dat voor de verjaringstermijn van een terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering wordt aangesloten bij de in het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde verjaringstermijnen voor vorderingen uit onverschuldigde betaling. Artikel 3:309 van het BW bepaalt dat de vordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaar nadat de schuldeiser zowel van het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de schuldenaar bekend is geworden.
Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV al in 2008 van haar aanvulling op de hoogte was dan wel had kunnen en moeten zijn. Eiseres verwijst naar de handgeschreven aantekening op het formulier van 10 juli 2008, waarop staat: ‘Suwicheck accoord. Geen verdiensten.
04-09-2008’. Als het UWV indertijd een uitgebreidere check had gedaan van Suwinet
– hetgeen ook op zijn weg had gelegen – dan had hij van de aanvulling van eiseres redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn. De terugvordering is daarom volgens eiseres inmiddels verjaard.
Het UWV heeft gesteld dat na ontvangst van het formulier van 10 juli 2008 een marginale check in Suwinet is gedaan en dat daaruit naar voren is gekomen dat eiseres geen verdiensten, in de zin van inkomsten uit arbeid, had. Volgens het UWV is niet meer na te gaan hoe Suwinet in 2008 was ingericht en welke informatie daarin was opgenomen. Uit de marginale check in 2008 bleek in ieder geval dat er geen inkomsten uit arbeid waren. Of daaruit wel de aanvulling bleek is niet meer na te gaan. Overigens staat volgens het UWV voorop dat eiseres een actieve plicht heeft tot het verstrekken van inlichtingen en hij geen actieve verplichting tot onderzoek. Nu hij pas in 2019 in het kader van een onderzoek naar het recht op de toeslag bekend is geraakt met de aanvulling van eiseres, is van verjaring van de terugvordering geen sprake.
De rechtbank kan zich met het standpunt van het UWV verenigen. Het lag op de weg van eiseres om spontaan mededeling te doen van haar aanvulling. Nu zij dat niet heeft gedaan en het UWV pas in 2019 daarvan op de hoogte is gekomen, is van verjaring van de terugvordering geen sprake.
7.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat de besluiten van het UWV tot herziening en terugvordering van de toeslag van eiseres standhouden. Het beroep is derhalve ongegrond. Als gevolg daarvan is er geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 20 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

TOESLAGENWET (zoals die wet luidde op 1 januari 2006)
Artikel 2
1. Recht op toeslag heeft een gehuwde, die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan het minimumloon.
2. Recht op toeslag heeft een ongehuwde, die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering;
b. een kind heeft jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie hij op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (Stb. 1980, 1) kinderbijslag ontvangt dan wel zal ontvangen, en
c. per dag een inkomen heeft dat lager is dan 90% van het minimumloon.
Artikel 6
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
a. voor een gehuwde: de som van het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven van hemzelf en van zijn echtgenoot;
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven.
Artikel 7
1. In afwijking van artikel 6 wordt gedurende een periode van ten hoogste twee jaren van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
a. een bedrag gelijk aan 5% van het minimumloon; alsmede
b. indien en voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het in onderdeel a bedoelde bedrag, 30% van dat inkomen.
2. Het niet in aanmerking te nemen inkomen, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 15% van het minimumloon.
Artikel 8
1. Voor de persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen het minimumloon en het inkomen.
2. Voor de persoon bedoeld in artikel 2, tweede lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen 90% van het minimumloon en het inkomen.
Artikel 12
Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
TOESLAGENWET (zoals deze wet luidde met ingang van 1 januari 2019)
Artikel 2
1. Recht op toeslag heeft een gehuwde, die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 74,29.
2. Behoudens het derde lid hebben voorts recht op toeslag een ongehuwde die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1°. indien hij 22 jaar of ouder is: € 54,97;
2°. indien hij 21 jaar is: € 43,92;
3°. indien hij 20 jaar is: € 35,51;
4°. indien hij 19 jaar is: € 27,17;
5°. indien hij 18 jaar is: € 23,37.
Artikel 6
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
a. voor een gehuwde: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en van zijn echtgenoot;
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
Artikel 7
1. In afwijking van artikel 6 wordt gedurende een periode van ten hoogste twee jaren van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
a. een bedrag gelijk aan 5% van het minimumloon; alsmede
b. indien en voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het in onderdeel a bedoelde bedrag, 30% van dat inkomen.
2. Het niet in aanmerking te nemen inkomen, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 15% van het minimumloon.
Artikel 8
1. Voor de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen € 74,29 en het inkomen per dag.
2. Voor de persoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen het in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, bij de leeftijd van die persoon genoemd bedrag en het inkomen per dag.
Artikel 12
1. Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 11a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 20
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
BELEIDSREGELS SCHORSING, OPSCHORTING, INTREKKING EN HERZIENING UITKERINGEN 2006
Artikel 3
1. Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
2. Indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. Is deze dag niet te bepalen, dan vindt de intrekking of herziening plaats met ingang van de dag vanaf welke het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
3. Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
4. Bij samenloop van een of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.