ECLI:NL:RBZWB:2020:5062

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8398 VV, AWB- 20_8842, AWB- 20_8785 VV en AWB- 20_8597
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor tijdelijke vestiging van een supermarkt met verkeersmaatregelen

Op 19 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor de tijdelijke vestiging van een supermarkt op een specifiek perceel. Verzoeker, die woont tegenover het perceel, vreesde voor geluidshinder en verkeersoverlast door de tijdelijke vestiging van de supermarkt. Hij had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 17 juni 2020, waarin de vergunning was verleend, en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaken gevoegd behandeld op 14 oktober 2020.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verkeersmaatregelen die door verweerder zijn genomen, zoals het instellen van eenrichtingsverkeer en parkeerverboden, zijn bedoeld om de verkeersoverlast te beperken. Verzoeker voerde aan dat de tijdelijke vestiging van de supermarkt ongeschikt was voor de ontsluitingsweg en dat er alternatieve locaties beschikbaar waren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verkeersbesluiten niet in strijd waren met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de derde partij, de vergunninghouder, en het algemeen belang van de buurt bij een supermarkt zwaarder wogen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de tijdelijke vestiging van de supermarkt niet in strijd is met de wetgeving en dat de verzoeken om schorsing van de bestreden besluiten ongegrond zijn. De beroepen van verzoeker zijn afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8398 VV, 20/8842 WABO, 20/8785 VV en 20/8597 WET

uitspraak van 19 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. R.J.H. Minkhorst.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 17 juni 2020 over de aan derde partij verleende omgevingsvergunning voor het tijdelijk vestigen van een supermarkt op een nader aangeduid perceel [adres perceel] te [plaats perceel] (primair besluit).
Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit is procedurenummer 20/8398 VV.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 18 september 2020 (bestreden besluit I) het bezwaar van (onder meer) verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan tijdens het beroep bij de rechtbank. Dit beroep heeft procedurenummer 20/8842 WABO.
Daarnaast heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 augustus 2020 (bestreden besluit II) inzake de ongegrond verklaring van zijn bezwaren tegen het verkeersbesluit waarbij een aantal maatregelen is vastgesteld in verband met de tijdelijke vestiging van de supermarkt, een bakkerij en een slagerij in de bestaande gebouwen aan [adres perceel] te [plaats perceel]. Dit is procedurenummer 20/8597 WET.
Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om ook in deze procedure een voorlopige voorziening te treffen. Dit is procedurenummer 20/8785 VV.
De zaken zijn gevoegd behandeld tijdens de zitting in Breda op 14 oktober 2020. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door [naam betrokkene]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van de Werken, E. Happel en J. van Kooten. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. R.J.H. Minkhorst en door [naam betrokkene].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het pand van de supermarkt van derde partij in het buurtwinkelcentrum aan de [adres buurtwinkelcentrum] te [plaats buurtwinkelcentrum] zal, evenals de panden van een aantal dagwinkels in dat centrum, naar verwachting 14 maanden buiten gebruik zijn omdat het buurtwinkelcentrum herontwikkeld moet worden. Gedurende die periode zal het buurtwinkelcentrum, waaronder de supermarkt van derde partij, gevestigd worden in de bestaande gebouwen aan de [adres perceel] te [plaats perceel].
Ten behoeve van de tijdelijke vestiging heeft derde partij op 2 april 2020 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Het betreft de activiteiten bouwen en handelen in strijd met ruimtelijke regels. Dit laatste omdat het gebruik van de panden ten behoeve van detailhandel in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming “Gemengd” met functieaanduiding ‘maatschappelijk’.
Bij het primaire besluit van 17 juni 2020 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend met toepassing van artikel 4, lid 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Tegen dit besluit heeft (onder meer) verzoeker bezwaar gemaakt. Hij woont op het adres [adres verzoeker], schuin tegenover de tijdelijke vestiging.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder de bezwaren, onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
Op 25 maart 2020 heeft verweerder, ten behoeve van de tijdelijke vestiging van de supermarkt en de bakkerij en de slagerij een verkeersbesluit genomen. Het betreft:
- het instellen van eenrichtingsverkeer in [adres perceel], in zuidelijke richting, met uitzondering van fietsers en bromfietsers;
- het instellen van eenrichtingsverkeer op de verharde weg tussen [straatnaam 1 en 2], met uitzondering van vrachtwagens;
- het instellen van een inrijverbod voor vrachtwagens in [adres perceel], in zuidelijke richting;
- het instellen van een parkeerverbod aan de oostzijde van [adres perceel];
- het aanwijzen van 2 gehandicaptenparkeerplaatsen nabij de hoofdingang van het buurtwinkelcentrum.
Voorts heeft verweerder bepaald dat deze verkeersmaatregelen zullen worden opgeheven op het moment dat het gebruik van de gebouwen aan [adres perceel] als buurtwinkelcentrum wordt beëindigd.
Tegen dit verkeersbesluit heeft (onder meer) verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder, onder aanpassing van de motivering, de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat de verkeersmaatregelen gelden tot 16 augustus 2021.
2. Verzoeker heeft in de beroepen en verzoeken nagenoeg alleen gronden aangevoerd die van verkeerskundige aard zijn. De voorzieningenrechter zal zich bij de beoordeling dan ook hierop concentreren. Verzoeker stelt dat de tijdelijke vestiging van de supermarkt een dermate verkeersaantrekkende werking heeft dat [adres perceel] evident ongeschikt geacht moet worden om te dienen als ontsluitingsweg. [adres perceel] is een erftoegangsweg, aldus verzoeker. Hij vreest geluidshinder en verkeersoverlast. Verweerder heeft weliswaar een verkeersbesluit genomen om de verkeerseffecten van de tijdelijke vestiging van de supermarkt te ondervangen, maar de aan dat verkeersbesluit ten grondslag liggende rapporten zijn naar de mening van verzoeker onjuist. Daarnaast heeft verzoeker betoogd dat er alternatieve locaties voor de tijdelijke vestiging zijn, waarvoor geen verkeersbesluit genomen hoeft te worden. En dan is het volgens hem ook niet nodig om maatwerkvoorschriften te nemen voor woningen waar niet aan de geluidsnormen voldaan kan worden.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht de bestreden besluiten te schorsen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Daarbij is in aanmerking genomen dat in beide bezwaarschriftprocedures ook andere omwonenden een bezwaarschrift hebben ingediend maar dat alleen verzoeker tegen de beide beslissingen op bezwaar beroep heeft ingesteld.
4. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kan - voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c - de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en genoemd is in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder lid 9, van Bijlage II bij het Bor, komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking - voor zover hier van belang - het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten.
5. Voor de toetsing van de omgevingsvergunning is van belang of de tijdelijke afwijking van het bestemming niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ter ondervanging van de door verzoeker (en andere omwonenden) gevreesde geluidshinder en verkeersoverlast heeft verweerder het verkeersbesluit genomen.
5.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Artikel 2, tweede lid, van de WVW, bepaalt dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), zoals de uitspraak van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:589), komt verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Verweerder hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met een verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder afdoende ingegaan op alle relevante belangen. Het gaat daarbij met name om het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van de WVW. Niet gezegd kan worden dat sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter tevens acht geslagen op de mitigerende of compenserende maatregelen voor verkeershinder, zoals het instellen van een parkeerverbod en eenrichtingsverkeer.
Volgens verzoeker is verweerder - in navolging van het rapport van Kragten - ten onrechte uitgegaan van de aanvaardbaarheid van 5.000 motorvoertuigen per etmaal. Onder verwijzing naar rapportages van SWOV, CROW en Veilig Verkeer Nederland heeft hij betoogd dat gekeken moet worden naar de lokale omstandigheden. De voorzieningenrechter moet verzoeker toegeven dat in het rapport van Kragten in algemene zin is opgemerkt dat op een erftoegangsweg met de maximaal toegelaten snelheid van 30 km/u een intensiteit tot 5.000 motorvoertuigen per werkdagetmaal acceptabel is. Maar het rapport van Kragten heeft ook geconcludeerd dat door de tijdelijke vestiging van de supermarkt de verkeersintensiteit op [straatnaam 1] toeneemt tot 4.730 motorvoertuigen per werkdagetmaal en dat de verkeersintensiteit op [adres perceel] zelfs aanzienlijk toeneemt tot 1.170 motorvoertuigen per werkdagetmaal, waarna geadviseerd wordt om een aanvullende verkeersmaatregel te treffen om zo in de smalle [adres perceel] een acceptabele verkeerssituatie te behouden. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat derde partij aan Goudappel Coffeng gevraagd heeft een second opinion uit te voeren op het onderzoek van Kragten en te reageren op de door verzoeker overgelegde rapportage van Veilig Verkeer Nederland. Goudappel Coffeng heeft berekend dat, na invoering van de tijdelijke verkeersmaatregelen de verwachte verkeersdruk in [straatnaam 1] 4.500 motorvoertuigen per etmaal is en de verwachte verkeersdruk in [adres perceel] 1.170 motorvoertuigen per etmaal is. Daarmee is volgens Goudappel Coffeng sprake van een verkeersveilige verkeersdruk in beide straten. Gelet hierop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat aan het rapport van Kragten dermate gebreken kleven dat verweerder dit rapport niet aan het verkeersbesluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nog dat het door verzoeker overlegde stuk van Veilig Verkeer Nederland ‘slechts’ een kritische kanttekening behelst bij de door verweerder ingebrachte deskundigenrapporten. Een volwaardig ‘tegen’rapport van de kant van verzoeker ontbreekt. Ten slotte merkt de voorzieningenrechter op dat ook in de rechtspraak is geaccordeerd dat een capaciteit van 5000 motorvoertuigen per etmaal voor erftoegangsgebieden acceptabel wordt geacht (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3471, i.h.b. r.o. 7.5).
5.4
De supermarkt is een inrichting type B. Daarvoor geldt ingevolge artikel 2.16b van het Activiteitenbesluit (onder meer) het volgende.
In artikel 2.17, eerste lid, en onder a, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Tabel 2.17a
07:00–19:00 uur
19:00–23:00 uur
23:00–07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
Blijkens het akoestisch onderzoek van Peutz van 7 januari 2020 kan ter hoogte van de woning [straatnaam 1 en 2] niet voldaan worden aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50, 45 en 40 dB(A) in resp. de dag-, avond- en nachtperiode. De overschrijding bedraagt maximaal 5 dB(A) en daarvoor heeft verweerder maatwerkvoorschriften vastgesteld. De maatwerkvoorschriften raken niet aan de belangen van verzoeker. Hij woont op het adres [adres verzoeker] en op zijn gevel wordt wel voldaan aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit.
6. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie de tijdelijke vestiging van de supermarkt onder de werking van het verkeersbesluit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarom kan niet gezegd worden dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de bedrijfsbelangen van derde partij en het algemeen belang van de buurt bij een nabijgelegen supermarkt. Verweerder heeft daarom kunnen besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning en het nemen van een verkeersbesluit.
7. De beroepen van verzoeker zullen daarom ongegrond verklaard dienen te worden. Gegeven deze uitkomst zullen de verzoeken om schorsing van de bestreden besluiten worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier op 19 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier E.J. Govaers, voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.