201504001/1/A1.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] gevestigd te [plaats], [appellante B], gevestigd te [plaats], [appellante C] en [appellant D], beiden wonend te Barendrecht, en [appellante E] handelend onder de naam [kapsalon], gevestigd te [plaats] (hierna tezamen: [appellant] en anderen)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2015 in zaak nr. 14/3076 in het geding tussen:
1. [appellante A], gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Argos Retail B.V., gevestigd te Rotterdam,
3. [appellante B], gevestigd te Rotterdam,
4. [appellant D] en [appellante C], wonend te Barendrecht,
5. [kapsalon],
en
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft het college onder meer verkeersmaatregelen genomen voor de tunnel op de Heulweg te Barendrecht (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 26 maart 2014 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2015, waar [appellant] en anderen, in de personen van [gemachtigden], bijgestaan door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.L. Scheppink en J.L. Dijker, beiden werkzaam bij BAR-organisatie, een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk, en J.N. Pieneman, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 juli 2013 ziet op het beperken van de toegankelijkheid voor gemotoriseerd verkeer op een gedeelte van de Heulweg. De toegankelijkheid zal worden beperkt door het aanpassen van de inrichting van dat gedeelte van de Heulweg. Het college heeft besloten dit kenbaar te maken door het verwijderen van de borden zone B6, D1 en D2 alsmede het plaatsen van het bord L8 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.
Het college heeft het in bezwaar gehandhaafde besluit genomen in verband met de uitvoering van de "Blauwe Verbinding". De "Blauwe Verbinding" is een open watergang van dertien kilometer tussen het Zuiderpark in Rotterdam en de Zuidpolder in Barendrecht. De "Blauwe Verbinding" krijgt onder meer als functie de aanvoer van zoet water vanuit de Oude Maas naar het Zuiderpark. Voorts dient de "Blauwe Verbinding" als recreatieve vaarroute. Om de "Blauwe Verbinding" te kunnen realiseren wordt de autoverbinding in de tunnel op de Heulweg opgeheven en wordt de bestaande verbinding gedeeltelijk vervangen door een watergang. De tunnel blijft wel een verkeersverbinding voor voetgangers en (brom)fietsers. Als gevolg van het verkeersbesluit kan gemotoriseerd verkeer vanuit Barendrecht de Charloisse Lagedijk in Rotterdam niet meer bereiken via de tunnel op de Heulweg en andersom. In het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit is gemotiveerd dat ondanks de verkeersmaatregelen voor de tunnel op de Heulweg de bereikbaarheid van en naar Rotterdam gehandhaafd blijft door de openstelling van de Verlengde Zuiderparkweg.
[appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het in bezwaar gehandhaafde besluit. Volgens hen worden zij door dat besluit onevenredig benadeeld, omdat als gevolg daarvan de bereikbaarheid van hun bedrijven, een tankstation, garage en kapsalon, die zijn gelegen op de Charloisse Lagedijk, aanzienlijk wordt beperkt en zij daardoor schade lijden.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte aan het verkeersbesluit geen van de in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag heeft gelegd. Volgens [appellant] en anderen dient een dergelijk belang bij de voorbereiding van een verkeersbesluit aanwezig te zijn en dient dat belang niet eerst te ontstaan als gevolg van het verkeersbesluit. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in de belangenafweging ten onrechte hun belang bij instandhouding van de verkeersverbinding op de Heulweg voor gemotoriseerd verkeer ten behoeve van hun bedrijven niet zwaarder heeft laten wegen dan het belang dat met het verkeersbesluit is gediend. De aanleg van de "Blauwe Verbinding" hoeft niet te betekenen dat gemotoriseerd verkeer geen gebruik meer kan maken van de tunnel op de Heulweg, aldus [appellant] en anderen.
3.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201105657/1/A3, overwogen dat aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beleidsvrijheid toekomt en beoordelingsruimte bij de uitleg van de begrippen als 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de toetsing van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften alsmede of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Het college behoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college met het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit inzichtelijk heeft gemaakt dat met dat besluit de in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen worden gediend. De rechtbank heeft in dit verband terecht van belang geacht dat het verkeersbesluit is genomen als gevolg van de ter plaatse door het bestemmingsplan "Grootschalige infrastructuur" (hierna: het bestemmingsplan) mogelijk gemaakte "Blauwe Verbinding". Het college heeft gemotiveerd dat het doel van het verkeersbesluit is het voorkomen van ongewenste verkeerssituaties tijdens en na het realiseren van de "Blauwe Verbinding". Dat, zoals [appellant] en anderen betogen, op grond van de ter plaatse geldende bestemming "Verkeer" gemotoriseerd verkeer in de tunnel op de Heulweg is toegestaan, doet er niet aan af dat op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 een verkeerskundig belang kan bestaan bij het beperken van de toegankelijkheid voor gemotoriseerd verkeer voor deze tunnel. De "Blauwe Verbinding" op zichzelf bezien levert geen belang op als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994, maar het belang van de verkeersveiligheid bestaat wel tijdens de aanleg en het gebruik van de "Blauwe Verbinding". Als gevolg van het realiseren van de " Blauwe Verbinding" wordt de bestaande verkeersverbinding in de tunnel op de Heulweg gedeeltelijk vervangen door een watergang en dienen, gelet op de verkeersveiligheid, verkeersmaatregelen voor de tunnel te worden genomen.
De rechtbank heeft verder terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in de belangenafweging in redelijkheid geen groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat met het verkeersbesluit is gediend in verhouding tot het belang van [appellant] en anderen bij het toestaan van gemotoriseerd verkeer in de tunnel op de Heulweg. In dit verband wordt overwogen dat de aanleg van de "Blauwe Verbinding", waarbij de autoverbinding in de tunnel op de Heulweg wordt aangepast, is voorzien in het bestemmingsplan. Het college heeft gemotiveerd dat het weggedeelte van de tunnel dat overblijft na de realisering van de "Blauwe Verbinding" uitsluitend is bestemd voor voetgangers en (brom)fietsers en niet geschikt is voor ander gemotoriseerd verkeer, nu het gebruik daarvan door gemotoriseerd verkeer leidt tot ongewenste verkeerssituaties. Deze afweging acht de Afdeling niet onredelijk. Het college heeft daarbij van belang kunnen achten dat gelet op de breedte van het overgebleven weggedeelte, bestaande uit een voetpad en een fietspad, het niet-gemotoriseerd verkeer in de tunnel beschermd moet worden. In dit verband wordt in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen niet met stukken hebben gestaafd dat gemotoriseerd verkeer de tunnel kan gebruiken zonder dat daarbij onveilige situaties ontstaan. De rechtbank heeft voorts terecht van belang geacht dat de bereikbaarheid van de bedrijven Charloisse Lagedijk weliswaar wordt beperkt door de "Blauwe Verbinding" en het in verband daarmee genomen verkeersbesluit, maar dat de bereikbaarheid van deze bedrijven wordt gegarandeerd door de aanleg van een extra verbinding vanaf de Charloisse Lagedijk naar de Zuiderparkweg. Naar aanleiding van een verkeerskundig onderzoek over de afsluiting van de Heulweg in juni 2010 is voor deze extra verbinding gekozen. Voor het oordeel dat de gevolgen van het verkeersbesluit voor [appellant] en anderen dusdanig onevenredig zijn in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doelen en het college had moeten kiezen voor een alternatieve oplossing, waarbij ook gemotoriseerd verkeer gebruik kan maken van de tunnel op de Heulweg en het verkeer wordt gereguleerd door een stoplicht, wordt gelet op het vorenstaande geen grond gevonden.
De betogen falen.
4. [appellant] en anderen betogen tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het in het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit ten onrechte heeft genomen zonder over te gaan tot het vergoeden van de schade die zij als gevolg van dat besluit ondervinden. Het college erkent dat [appellant] en anderen schade ondervinden vanwege de verminderde bereikbaarheid van hun tankstation, garage en kapsalon. De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen met de overgelegde omzetgegevens van het tankstation van [appellante A] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten gevolge van het besluit een zodanig ernstige schade ondervinden dat het college het besluit niet had kunnen nemen zonder daarbij die schade op enigerlei wijze te vergoeden. De Afdeling betrekt hierbij de mogelijkheid voor [appellant] en anderen om zich tot het college te wenden met een zelfstandig verzoek om schadevergoeding.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
270-789.