ECLI:NL:RBZWB:2020:5018

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8146 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 16 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Het college had de uitkering per 12 augustus 2020 stopgezet, omdat verzoeker volgens hen niet op het opgegeven adres woonde. Verzoeker betwistte deze claim en voerde aan dat hij wel degelijk op het adres woont en dat de meterstanden die het college had gebruikt om zijn woonsituatie te onderbouwen, onjuist waren. Tijdens de zitting op 5 oktober 2020 werd verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C. van der Ent, en zijn huisarts bevestigde dat verzoeker door medicatie moeilijk wakker te krijgen was in de ochtenden, wat verklaarde waarom hij niet op de huisbezoeken was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de intrekking van de bijstandsuitkering mogelijk niet rechtmatig was en dat verzoeker een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en het college opgedragen het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8146 PW VV

uitspraak van 16 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 augustus 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Participatiewet met ingang van 12 augustus 2020.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 oktober 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. F. Kaloudis, kantoorgenoot van mr. C. van der Ent. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft van 1 mei 2014 tot en met 22 april 2015 een bijstandsuitkering ontvangen. Deze uitkering is beëindigd omdat uit onderzoek bleek dat verzoeker op een ander adres dan opgegeven een gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-partner [naam ex-partner] . Sinds 30 mei 2017 ontvangt hij weer een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Verzoeker staat vanaf deze datum ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaatsnaam 1] .
In november 2018 kreeg het college een anonieme melding dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet meer heeft op het door hem opgegeven adres, maar dat hij bij zijn ex-partner [naam ex-partner] op het adres [adres 2] te [plaatsnaam 2] woont.
Het college heeft daarop een onderzoek ingesteld naar het water-, elektriciteits- en gasverbruik in de woning aan [adres 1] . Uit de verbruikersgegevens van Brabant Water blijkt dat het waterverbruik in de onderzochte periode ver onder het gemiddelde ligt. Volgens gegevens van Enexis ligt ook het elektriciteitsverbruik ver onder het gemiddelde. Het gasverbruik lag in de periode 31 mei 2017 tot en met 24 mei 2018 iets boven het gemiddelde, maar in de periode 25 mei 2018 tot en met 18 juli 2019 juist ver onder het gemiddelde.
Omdat verzoeker volgens de anonieme tip zou verblijven op het adres [adres 2] , heeft het college in de periode 6 juli 2020 tot en met 17 juli 2020 vier waarnemingen verricht in de nabijheid van deze woning. Verzoeker is niet bij deze woning gezien. Vervolgens heeft het college geprobeerd een huisbezoek te brengen aan [adres 1] . Gedurende de periode van 20 juli tot en met 7 augustus 2020 is deze woning 14 keer op verschillende tijdstippen bezocht. Verzoeker werd telkens niet aangetroffen.
Het college heeft op 7 augustus 2020 een uitnodiging voor een gesprek op 12 augustus 2020 bij verzoeker in de brievenbus gestopt. Verzoeker is niet op de afspraak verschenen.
Bij besluit van 12 augustus 2020 is de uitbetaling van de uitkering met ingang van die datum opgeschort. In het besluit is aangegeven dat verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld om zijn verzuim te herstellen door op een nieuwe afspraak op 17 augustus 2020 te verschijnen. Op 13 augustus 2020 is het besluit persoonlijk in de brievenbus gestopt. Verzoeker is zonder bericht van verhindering niet op de afspraak verschenen.
Bij het bestreden besluit heeft het college de uitkering op grond van de Participatiewet en de periodieke bijzondere bijstand voor bewindvoering met ingang van 12 augustus 2020 beëindigd, omdat verzoeker niet woont op het opgegeven adres. Hiermee heeft hij niet aan de informatieplicht voldaan.
Op 25 augustus 2020 heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hij heeft nu geen inkomsten en er ontstaat een financiële noodsituatie. Daarnaast loopt een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject. Verplichtingen uit dien hoofde kan hij nu niet nakomen, waardoor de regeling in gedrang komt.
Verzoeker betwist de informatieplicht te hebben geschonden. Hij woont wel degelijk op het opgegeven adres aan [adres 1] . Er is niet gebleken van een zorgvuldig onderzoek. Hij woont niet bij [naam ex-partner] , hij logeert daar alleen in de weekenden. Dat wordt ook bevestigd doordat hij geen enkele keer is gezien bij de woning van [naam ex-partner] .
De door het college gehanteerde meterstanden zijn onjuist. Uit de correspondentie met Brabant Water blijkt dat de meterstanden zijn geschat, omdat verzoeker geen meterstanden had doorgegeven.
Ten aanzien van de huisbezoeken geeft verzoeker aan dat hij vanwege zware medicatie in de ochtenden moeilijk wakker is te krijgen. Dit verklaart waarom hij tijdens de huisbezoeken in de ochtenden de deur niet heeft geopend. Ter onderbouwing wijst hij op de verklaring van zijn huisarts [naam huisarts] . In de middagen is verzoeker veelal niet thuis.
Ten zien van het niet verschijnen op de gesprekken wijst verzoeker erop dat hij al jaren zelf de post niet meer opent. Hij staat onder beschermingsbewind. Zijn bewindvoerder ontvangt nagenoeg alle post. De rest legt hij op een stapel in de vensterbank. Juist omdat verzoeker onder beschermingsbewind is gesteld, had het op de weg van het college gelegen om de uitnodigingen ook naar de bewindvoerder te verzenden.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In het tweede lid is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Spoedeisendheid
5. Verzoeker heeft aangegeven dat hij geen andere inkomsten heeft dan de bijstandsuitkering. Indien hij deze uitkering niet ontvangt, zal verzoeker in financiële nood komen te verkeren. Het college heeft dit niet weersproken. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang voor verzoeker om een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit te krijgen hangende de bezwaarfase.
Beoordeling
6. Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat de intrekking van de bijstandsuitkering in bezwaar standhoudt. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, kan er aanleiding bestaan voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gaat het bij intrekking van een eerder toegekend recht op bijstand om een voor betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat op het college de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van de bijstand over te gaan.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:423) is voor het antwoord op de vraag waar iemand woont bepalend de plaats waar hij werkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. De vraag waar iemand woont moet dan ook worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonsituatie te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
Voorts levert op grond van vaste rechtspraak schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat, in het geval destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, in de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand bestond.
8. Het college is overgegaan tot intrekking van de bijstandsuitkering van verzoeker, omdat het college uit onderzoek naar het water-, energie- en gasverbruik in de woning aan [adres 1] en onaangekondigde huisbezoeken de conclusie heeft getrokken dat verzoeker niet woont op dit adres.
Meterstanden
9.1
Ten aanzien van de meterstanden heeft het college aangegeven dat verzoeker zeer weinig water, gas en elektriciteit heeft verbruikt. Het waterverbruik is in de periode 11 juli 2018 (meterstand: 405 m3) tot 17 juli 2019 (meterstand: 406 m3) slechts 1 m3 geweest en in de periode 18 juli 2019 tot 10 juli 2020 is er helemaal geen sprake geweest van waterverbruik. Ook het gas- en elektriciteitsverbruik is opvallend laag. Gelet hierop is het college van mening dat verzoeker niet woonachtig is op het adres [adres 1] .
9.2
Verzoeker heeft aangegeven dat deze meterstanden niet kloppen. Brabant Water heeft de meterstanden geschat, omdat zijn bewindvoerder deze niet door heeft gegeven. Zelf heeft hij ze wel genoteerd. Deze notities bevinden zich in het dossier. Hij heeft inmiddels contact opgenomen met de klantenservice van Brabant Water en de correcte meterstanden doorgegeven. Ter zitting heeft verzoeker de correspondentie hierover met Brabant Water overgelegd. Uit het emailbericht van Brabant Water van 18 september 2020 volgt dat Brabant Water op 18 juli 2019 een meterstand van 406 m3 heeft ontvangen. Op dat moment was al een jaarafrekening verstuurd met een geschatte meterstand. In 2020 heeft Brabant Water gemeld dat de geschatte stand een afwijkend waterverbruik geeft. Verzoeker is volgens Brabant Water op dat moment akkoord gegaan met de meterstand van 406 m3. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij zelf geen meterstanden doorgeeft of ergens akkoord mee is gegaan en dat zijn bewindvoerder dit mogelijk heeft gedaan. Brabant Water maakt nu een correctiefactuur op.
Ook de gas- en elektriciteitsmeterstanden zijn volgens verzoeker niet correct weergegeven. Daarvoor gelden ook de standen zoals vermeld op de notitieblaadjes. Er is al contact gezocht met Enexis hierover. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting aangegeven bij de bewindvoerder navraag te doen naar de gang van zaken omtrent het doorgeven van meterstanden en dat het de bedoeling is om nog in de bezwaarprocedure de juiste meterstanden, met de bevestiging van Brabant Water en Enexis daarvan, aan het college over te leggen.
9.3
De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verzoeker een begin van bewijs heeft geleverd ten aanzien van zijn stelling dat de meterstanden van het water-, elektriciteits- en gasverbruik niet correct zijn geweest. Brabant Water heeft immers inmiddels aangegeven dat de meterstanden zijn geschat. In de bezwaarfase kunnen de huidige meterstanden door het afleggen van een huisbezoek eenvoudig worden vastgesteld. Het exacte water-, gas- en elektriciteitsverbruik en de rol die de bewindvoerder heeft gespeeld bij het doorgeven van de meterstanden, kan nader worden onderzocht, bijvoorbeeld door de bewindvoerder te vragen of de meterstanden zoals weergegeven op de notitieblaadjes haar bekend waren.
Huisbezoeken
10.1
Het college heeft de woning aan [adres 1] in de periode 20 juli 2020 tot en met 7 augustus 2020 14 keer op wisselende tijdstippen bezocht. Verzoeker werd geen enkele keer aangetroffen. De weekkrant zat steeds in de brievenbus en de stand van de gordijnen bleef ongewijzigd. Dit wijst er volgens het college ook op dat verzoeker niet op het adres woonachtig is.
10.2
Verzoeker heeft aangegeven dat hij in de ochtenden wel thuis was, maar de bel niet heeft gehoord. De reden hiervoor is dat hij zware medicatie slikt en in de ochtenden hierdoor moeilijk wakker wordt. Ter zitting heeft verzoeker een brief van zijn huisarts [naam huisarts] van 2 oktober 2020 overgelegd, waarin is aangegeven dat verzoeker een vrij hoge dosis (slaap)medicatie slikt. Een bijwerking van deze medicatie is dat verzoeker slecht wekbaar kan zijn en ook overdag slaperig kan zijn. In de middagen is verzoeker veelal afwezig. Het alleen binnen zitten is zwaar voor hem en daarom is hij vaak weg. In de weekenden verblijft hij bij [naam ex-partner] , omdat de kinderen dan ook daar zijn. Hij slaapt iedere vrijdag- en zaterdagnacht bij haar. Door de week slaapt hij altijd thuis.
10.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat van de 14 huisbezoeken aan [adres 1] , er 10 plaatsvonden in de ochtend. Nu verzoeker zijn stelling dat hij in de ochtend moeilijk wekbaar is met medische stukken heeft onderbouwd, kan verzoeker niet worden tegengeworpen dat hij op die tijdstippen de deur niet heeft geopend. Dat het college deze verklaring niet aannemelijk acht, doet daar niet aan af.
Aan de omstandigheid dat verzoeker vier keer in de middag niet thuis zou zijn geweest en er steeds een krant uit de brievenbus stak, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat verzoeker niet op het adres [adres 1] zou wonen.
Conclusie
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker ter zitting aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het college ten aanzien van de lage meterstanden waarschijnlijk geen stand houdt. Tevens heeft hij een medisch onderbouwde verklaring gegeven voor het feit dat hij in de ochtenden de deur niet heeft geopend voor de controleurs van het college. Onder deze omstandigheden bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de reële mogelijkheid dat het college, na een nader onderzoek, een andere afweging en daarmee een andersluidende beslissing op bezwaar zal nemen.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook meegewogen dat verzoeker door de rechtbank onder beschermingsbewind is gesteld, waardoor het niet op voorhand ongeloofwaardig voorkomt dat verzoeker niet in staat is om zijn administratie goed te verzorgen, niet zelf zijn meterstanden heeft doorgegeven en de post die in de brievenbus is gestopt, ongeopend heeft gelaten.
Van het college wordt verwacht dat het in de bezwaarfase nader onderzoek zal doen naar de meterstanden en dit zal controleren door een huisbezoek af te leggen. De door verzoeker nog aan te dragen informatie, verkregen van de bewindvoerder, en de overgelegde verklaring van de huisarts zullen bij de beoordeling in bezwaar moeten worden betrokken.
12. Nu de bewijslast bij het college ligt en vooralsnog niet de verwachting bestaat dat, bij overlegging van de juiste meterstanden, de verklaring van de huisarts en een verklaring van de bewindvoerder, de intrekking van de bijstandsuitkering in bezwaar zal standhouden, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen en bepalen dat de uitkering betaalbaar worden gesteld. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 16 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.