ECLI:NL:RBZWB:2020:4961

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6345
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering van studiefinanciering door DUO wegens niet tijdig stopzetten studentenreisproduct

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De eiser, die een HBO-opleiding volgde, had zijn studentenreisproduct niet tijdig stopgezet na beëindiging van zijn recht op studiefinanciering. DUO had in eerdere besluiten aangegeven dat eiser een schuld had opgebouwd door het niet tijdig stopzetten van zijn reisproduct, wat resulteerde in een terugvordering van € 582,-. Eiser voerde aan dat hij door medische omstandigheden niet in staat was om het reisproduct tijdig stop te zetten. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser's gezondheidstoestand moeilijk was, dit geen overmachtssituatie opleverde die hem vrijstelde van de verplichting om het reisproduct stop te zetten. De rechtbank concludeerde dat DUO terecht de terugvordering had ingesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wet rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6345 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),verweerder.

Procesverloop

In de besluiten van 11 november 2018 en 22 november 2018 (primaire besluiten) heeft DUO aangegeven dat eiser een schuld heeft omdat hij zijn studentenreisproduct niet tijdig heeft stopgezet.
In het besluit van 28 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 september 2020. Hierbij waren aanwezig eiser en namens DUO mr. G.J.M. Naber.

Overwegingen

Eiser volgde sinds 1 september 2016 een HBO-opleiding. Hij ontving naast studiefinanciering ook een studentenreisproduct (ov-kaart). Uit een controle van DUO is gebleken dat eiser vanaf 1 september 2018 niet langer stond ingeschreven als voltijd student.
Bij besluit van 11 november 2018 heeft DUO aangegeven dat eiser over de periode
1 september tot 1 november 2018 geen recht had op een studentenreisproduct en in deze periode een ov-boete is ontstaan van € 388,-. In het besluit van 22 november 2018 heeft DUO aangegeven dat eiser over de periode 1 november tot 1 december 2018 geen recht had op een studentenreisproduct en dat in deze periode een ov-boete is ontstaan van € 194,-.
Tegen deze besluiten heeft eiser op 22 november 2018 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij aangegeven om medische redenen niet in staat te zijn geweest het studentenreisproduct tijdig stop te zetten.
Op 26 november 2018 heeft eiser het studentenreisproduct stopgezet.
Op 9 oktober 2019 heeft medisch adviseur Knol het dossier en medische gegevens van cardioloog Constantinescu bestudeerd. Hij stelt dat eiser bekend is met een aandoening van het hart en bloedvaten. In de maand november 2018 is eiser opgenomen geweest in het ziekenhuis. In de maanden september en oktober was eiser fysiek in staat om adequaat te handelen met betrekking tot het stopzetten van het studentenreisproduct dan wel iemand daartoe opdracht te verstrekken. In de maand november 2018 was eiser niet fysiek in staat om het studentenreisproduct stop te zetten, maar had hij wel iemand daartoe opdracht kunnen verstrekken. De conclusie van de medisch adviseur is dat het eiser is aan te rekenen dat het studentenreisproduct niet tijdig werd stopgezet.
Bij het bestreden besluit heeft DUO het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt partijen
Eiser voert aan dat hij in het voorjaar van 2018 ernstige hartaandoening heeft gekregen. Zijn medische situatie was langere tijd onduidelijk. Van eiser kon niet verlangd worden dat hij volgens de regels het studentenreisproduct tijdig stop zou zetten. Eiser heeft in de betreffende periode geen gebruik gemaakt van het reisproduct. Hij heeft te goeder trouw gehandeld en geen misbruik willen maken.
DUO stelt zich op het standpunt dat eiser niet binnen vijf werkdagen na beëindiging van het recht op studiefinanciering zijn studentenreisproduct heeft stopgezet. DUO heeft de zaak voorgelegd aan de medisch adviseur. De medisch adviseur heeft in zijn advies aangegeven dat het eiser wel kan worden toegerekend dat hij het studentenreisproduct niet tijdig heeft stopgezet. Ter zitting heeft de gemachtigde van DUO daaraan toegevoegd dat DUO voor ieder reisproduct van een student een geldbedrag betaald aan de openbaar vervoersbedrijven. Zo bezien is het begrijpelijk dat een geldbedrag in rekening worden gebracht bij degene die ten onrechte zo’n reisproduct op zijn OV-chipkaart heeft staan.
Wettelijk kader
Artikel 3.27 van de Wsf 2000 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De studerende is verplicht het reisproduct stop te zetten uiterlijk op de vijfde werkdag nadat:
a. zijn aanspraak op reisrecht is beëindigd, of
b. zijn reisproduct op grond van artikel 3.7, tweede of derde lid, is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.
2. Bij het ten onrechte beschikken over een op een OV-chipkaart geladen reisproduct, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan Onze Minister een bedrag van € 97,- per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van het reisrecht. De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van een maand. De tweede helft loopt tot en met het einde van die maand.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op een periode waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan degene aan wie het reisrecht is toegekend.
4. (…)
Oordeel rechtbank
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanaf 1 september 2018 geen recht meer had op studiefinanciering en dat hij zijn reisproduct uiterlijk de vijfde werkdag van de maand september 2018 had moeten stopzetten. Eiser heeft dit niet gedaan. Pas op 26 november 2018 is het studentenreisproduct stopgezet. Dit betekent, voor zover hier van belang, dat er in de maanden september en oktober en van 1 tot 26 november 2018 een week- of weekendabonnement op zijn ov-chipkaart stond, terwijl hij daar geen recht op had. Op grond van artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000 is hierdoor in deze maanden een schuld ontstaan van (3 x € 194,- is) € 582,-.
De rechtbank is van oordeel dat eisers gezondheidstoestand geen overmachtssituatie oplevert. Het is zeer wel voorstelbaar dat, zeker ook door de ziekenhuisopname van eiser, bij hem en zijn familie voor het stopzetten van het studentenreisproduct geen aandacht is geweest. Dat maakt echter niet dat het niet stopzetten van het studentenreisproduct eiser op geen enkele wijze kan worden toegerekend. DUO heeft, onder verwijzing naar het rapport van de medisch adviseur van 9 oktober 2019, terecht niet aannemelijk geacht dat het voor eiser in de periode volstrekt onmogelijk was om zijn studentenreisproduct stop te zetten of door een derde te laten stopzetten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat DUO terecht een bedrag van € 582,- van eiser heeft teruggevorderd wegens het ten onrechte beschikken over een geactiveerd studentenreisproduct in september en november 2018. Niet van belang is of de student daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van het reisrecht (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1235).
Gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 3.27 van de Wsf 2000 is voor een belangenafweging geen ruimte. Daarnaast is niet gebleken van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 11.5 van de Wsf 2000) zou moeten worden afgeweken van de wet.
Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 13 oktober 2020 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.