ECLI:NL:RBZWB:2020:4959

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_677
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op grond van schending inlichtingenplicht door eisers

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers en eisers, die een bijstandsuitkering ontvingen op basis van de Participatiewet. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers per 23 april 2009, omdat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Baanbrekers had vastgesteld dat eisers niet alle relevante informatie over hun vermogen hadden verstrekt, waaronder de waarde van sieraden en een fotocamera. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers bij de aanvraag van de uitkering in 2009 niet hebben gemeld dat zij in het bezit waren van waardevolle bezittingen, wat in strijd is met artikel 17 van de Participatiewet. De rechtbank oordeelt dat de schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de uitkering en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij recht hadden op bijstand. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van de bijstand terecht is, omdat de uitkering ten onrechte is verstrekt. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële gevolgen voor eisers. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/677 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser](eiser) en
[naam eiseres](eiseres), te [naam woonplaats] , eisers,
gemachtigde: mr. U. Santi,
en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 28 augustus 2019 (primair besluit I) heeft Baanbrekers het recht op een uitkering op grond van de Participatiewet van eisers ingetrokken per 23 april 2009, zijnde de ingangsdatum.
In een besluit van 4 september 2019 (primair besluit II) heeft Baanbrekers aan eisers meegedeeld dat geen sprake is van gereserveerd vakantiegeld en dat de gemeentepolis wordt beëindigd.
In een besluit van 20 september 2019 (primair besluit III) heeft Baanbrekers de ten onrechte aan eisers verstrekte uitkering ten bedrage van € 183.361,31 teruggevorderd.
In een correctiebesluit van 26 september 2019 (primair besluit IV) heeft Baanbrekers het terugvorderingsbedrag aangepast naar € 181.432,16.
In een besluit van 18 december 2019 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 september 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens Baanbrekers B. Bertens.

Overwegingen

1.
Feiten
Met een aanvraagformulier bijstand ingevolge Wet werk en bijstand (thans de Participatiewet), ondertekend op 1 juni 2009, hebben eisers een bijstandsuitkering aangevraagd. Op het aanvraagformulier wordt onder meer de vraag gesteld of eisers beschikken over bezittingen, zoals contant geld, motorvoertuigen, caravan, antiek en sieraden, (vakantie)woningen, ander onroerend goed of andere waardevolle bezittingen. Eisers hebben bij deze vraag alleen aangegeven over een motorvoertuig ter waarde van
€ 500,- te beschikken. Daarop is de uitkering toegekend en het vermogen van eisers op nihil gesteld.
Eisers ontvingen sinds 23 april 2009 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
Op 10 maart 2018 is er ingebroken in de woning van eisers. Eisers hebben aangifte gedaan bij de politie en uit de bijbehorende goederenbijlage blijkt dat zij voor € 27.080,- aan gestolen spullen hebben opgegeven. Dit bedrag bestaat voor € 4.930,- uit fotoapparatuur, voor circa € 1.700,- uit contant geld en een pen en voor het resterende bedrag uit sieraden.
Op 30 april 2019 heeft Baanbrekers in het kader van een heronderzoek bankafschriften over de periode van 1 februari 2019 tot en met 30 april 2019 opgevraagd bij eisers.
Uit de door eisers ingeleverde bankafschriften blijkt dat zij op 28 maart 2019 een bijschrijving hebben ontvangen van Klaverblad Schadeverzekering N.V. ten bedrage van
€ 9.019,50.
In een brief van 23 mei 2019 heeft Baanbrekers eisers verzocht een kopie van het expertiserapport waarop Klaverblad de hoogte van de schadevergoeding heeft gebaseerd in te leveren.
In een brief van 14 juni 2019 heeft Baanbrekers eisers verzocht om objectieve en verifieerbare bewijsstukken in te leveren waaruit blijkt per wanneer de lijfsieraden (als beschreven in het schaderapport van Dekra) ter waarde van € 6.885,- in hun bezit zijn gekomen.
Hierop hebben eisers in een e-mail van 1 juli 2019 aan Baanbrekers bericht dat zij de lijfsieraden in de afgelopen dertig jaar hebben gekocht en/of gekregen en dat zij geen bewijzen van aankoop meer hebben.
In een brief van 19 juli 2019 heeft Baanbrekers eisers verzocht om objectief en verifieerbare bewijsstukken waaruit blijkt per wanneer zij in het bezit zijn van de genoemde Rolex in het schaderapport van Dekra.
Hierop hebben eisers in een brief, ontvangen op 30 juli 2019, aan Baanbrekers bericht dat de Rolex een gift was van hun zoon en dat er, behalve de doos en een certificaat, geen bewijzen meer aanwezig zijn.
In brieven van 8 en 21 augustus 2019 heeft Baanbrekers eisers nogmaals in de gelegenheid gesteld om gegevens in te leveren waaruit blijkt per wanneer zij in het bezit zijn gekomen van voormelde waardevolle spullen (sieraden, Rolex, camera met lenzen) en hoe zij deze hebben bekostigd.
Hierop hebben eisers in een brief, ontvangen op 26 augustus 2019, gereageerd.
In een besluit van 28 augustus 2019 (primair besluit I) heeft Baanbrekers het recht op een uitkering van eisers ingetrokken per 23 april 2009, zijnde de ingangsdatum van de uitkering, omdat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Volgens Baanbrekers zijn eisers er voorts niet in geslaagd om met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen dat zij nog recht op bijstand hebben. Nu de inkomens- en vermogenspositie van eisers niet is vast te stellen, kan het recht op bijstand volgens Baanbrekers niet worden vastgesteld vanaf de ingangsdatum van de uitkering.
In een besluit van 4 september 2019 (primair besluit II) heeft Baanbrekers aan eisers meegedeeld dat geen sprake is van gereserveerd vakantiegeld en dat de gemeentepolis wordt beëindigd.
In een besluit van 20 september 2019 (primair besluit III) heeft Baanbrekers de ten onrechte aan eisers verstrekte uitkering ten bedrage van € 183.361,31 teruggevorderd.
In een correctiebesluit van 26 september 2019 (primair besluit IV) heeft Baanbrekers het terugvorderingsbedrag aangepast naar € 181.432,16.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I, II en III. Het bezwaar tegen het primaire besluit III wordt op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede gericht te zijn tegen het correctiebesluit.
Op 29 november 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Adviescommissie voor de Bezwaarschriften (de commissie). In een advies van diezelfde datum heeft de commissie geadviseerd om het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren. Baanbrekers heeft dit advies in het bestreden besluit overgenomen en dienovereenkomstig besloten.
2.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden en of Baanbrekers hun bijstandsuitkering terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd per ingangsdatum van de uitkering. Er zijn geen aparte beroepsgronden aangevoerd inzake primair besluit II. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat deze, gelet op de samenhang met de overige primaire besluiten, meelift in het gehele beroep.
3.
Inlichtingenplicht
3.1
Eisers betwisten primair dat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden.
3.2
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
3.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers bij Baanbrekers geen melding hebben gemaakt van het bezit van de fotocamera met de lenzen en de sieraden die zij bij aanvang van de uitkering in bezit hadden. Dit volgt ook uit het op 1 juni 2009 ondertekende aanvraagformulier.
Evenmin in geschil is dat eisers bij Baanbrekers geen melding hebben gemaakt van de sieraden die zij na aanvang van de uitkering in bezit hebben gekregen. Het gaat dan in ieder geval om de familiesieraden, waarvan eisers hebben verklaard dat zij die in 2017 hebben geërfd en de Rolex die eiser in 2015 cadeau zou hebben gekregen van hun zoon. Vast staat dat het Baanbrekers niet bekend was dat eisers voor (minimaal) € 27.080,- aan fotoapparatuur, contant geld en sieraden in bezit hadden.
Vast staat verder dat eisers bij Baanbrekers geen melding hebben gemaakt van de uitkering van € 9.019,50 die zij op grond van hun verzekering op 28 maart 2019 van Klaverblad hebben ontvangen.
3.4
De rechtbank overweegt dat het om goederen en een uitkering van de verzekering gaat met een meer dan aanzienlijke waarde. Gelet hierop had het voor eisers redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze zaken van invloed konden zijn op hun recht op bijstand en dat zij hier dus melding van moesten maken. Eisers hebben gesteld dat zij zich niet bewust waren van het feit dat zij opgave moesten doen van het bezit van gebruiksartikelen, zoals sieraden en een fototoestel met toebehoren. De rechtbank acht dat niet aannemelijk. In het aanvraagformulier wordt immers expliciet gevraagd naar het bezit van sieraden of andere waardevolle bezittingen en ook in de ROFjes die eisers in de periode van 2011 tot medio 2014 maandelijks hebben moeten inleveren werd gevraagd naar het bezit van waardevolle spullen. Hieruit blijkt dat dit relevant is voor het recht op bijstand.
3.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers hun inlichtingenplicht herhaaldelijk hebben geschonden. De eerste schending heeft plaatsgevonden bij de aanvraag van de uitkering in 2009. Dat eisers niet de intentie hadden de inlichtingenplicht te schenden, zoals zij hebben aangevoerd, doet hier niet aan af. De inlichtingenverplichting uit de Participatiewet is immers een objectief geformuleerde verplichting waarbij, voor de toerekenbaarheid, opzet of verwijtbaarheid geen rol speelt.
3.6
Volgens vaste rechtspraak (zie uitspraak van Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1864) levert schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond op voor intrekking van de uitkering indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
3.7
Baanbrekers heeft eisers (meermalen) in de gelegenheid gesteld om dit aan de hand van objectief en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen. De rechtbank is met Baanbrekers van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd.
Eisers hebben niet onderbouwd wat de waarde is van de fotocamera, de lenzen en de sieraden die zij bij aanvang van de uitkering in bezit hadden. De bij de verzekering opgegeven waardes van deze goederen zijn volgens eisers gebaseerd op de nieuwprijzen van vergelijkbare goederen via internet en dus te hoog. Zij geven echter geen andere aanknopingspunten om de waarden van deze goederen te bepalen.
Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt op welk moment tijdens de bijstandsperiode zij de sieraden in bezit hebben gekregen. Eisers hebben hierover zelf (wisselende) verklaringen afgelegd, laatstelijk dat zij de sieraden in 2017 hebben geërfd en overgebracht uit de Oekraïne, maar deze verklaringen zijn niet met objectieve, verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt wat de waarde van de sieraden is. Het enige objectief en verifieerbare bewijsstuk op dit punt is een taxatie van een juwelierswinkel gedateerd 11 mei 2017, waarin staat dat de vervangingswaarde van een drietal van de gestolen sieraden € 885,- bedraagt. Van de overige sieraden blijft onduidelijk welke waarde zij vertegenwoordigen.
Eisers hebben evenmin aannemelijk gemaakt op welk moment tijdens de bijstandsperiode zij de Rolex in bezit hebben gekregen. Eisers hebben hierover verklaard dat eiser de Rolex in 2015 cadeau heeft gekregen van zijn zoon, die het horloge in februari 2014 zou hebben gekregen voor zijn werkzaamheden als fysiotherapeut tijdens een internationale samenwerking met een professionele voetbalclub uit Rusland. Ook deze verklaring is echter niet met objectieve, verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. De overgelegde verklaring van de zoon van eisers kan niet als zodanig worden aangemerkt. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt wat de waarde van de Rolex is.
3.8
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Baanbrekers terecht heeft geconcludeerd dat de inkomens- en vermogenspositie van eisers niet is vast te stellen. Het recht op bijstand kan hierdoor niet worden vastgesteld vanaf de ingangsdatum van de uitkering.
4.
Intrekking
4.1
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (..) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4.2
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat Baanbrekers op grond van dit artikel gehouden was de uitkering van eisers in te trekken per ingangsdatum.
4.3
Eisers hebben zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de uitkering niet kan worden ingetrokken per ingangsdatum, maar pas per 28 maart 2019, de dag dat uitkering van Klaverblad is ontvangen. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat eisers hun inlichtingenplicht reeds bij aanvang van de uitkering hebben geschonden, volgt de rechtbank die stelling niet.
5.
Terugvordering
5.1
Artikel 58 van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (..)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.2
De rechtbank overweegt dat nu de uitkering terecht per 23 april 2009 is ingetrokken alle betaalde bijstand ten onrechte is verstrekt. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet dient de ten onrechte verstrekte bijstand te worden teruggevorderd.
5.3
Eisers hebben de (hoogte van de) terugvordering zoals gesteld in het correctiebesluit niet inhoudelijk weersproken. Zij stellen alleen dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De terugvordering leidt volgens eisers voor hen tot onaanvaardbare financiële en sociale consequenties. Eisers stellen dat zij geen vermogen hebben. Terugvordering van een dergelijk bedrag zou daarom neerkomen op een voor hen eeuwig durende schuld die zij nooit zullen kunnen voldoen.
5.4
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB slechts sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien als deze redenen zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is.
De rechtbank is niet gebleken dat zich een dergelijk geval voordoet. Eisers hebben de consequenties van de terugvordering niet nader gemotiveerd. Het feit dat zij waarschijnlijk een eeuwig durende schuld zullen krijgen, is geen dringende reden als bedoeld in het achtste lid van artikel 58 van de Participatiewet. Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader kunnen eisers altijd de bescherming inroepen van de wettelijke regels over de beslagvrije voet.
6.
Conclusie
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 12 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.