In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van haar zorg- en huurtoeslag over het jaar 2018, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen had bepaald dat zij geen recht had op deze toeslagen en dat zij de ontvangen voorschotten moest terugbetalen. De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader in overweging genomen, waarbij het toetsingsinkomen van eiseres, dat was vastgesteld op € 31.242,-, centraal stond. Eiseres had in 2018 een ontslagvergoeding ontvangen, die door de Belastingdienst/Toeslagen werd meegerekend in het toetsingsinkomen. Eiseres stelde dat deze ontslagvergoeding als nabetaling van inkomsten moest worden aangemerkt en dus buiten beschouwing gelaten moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de ontslagvergoeding niet als nabetaling kon worden aangemerkt en dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelde dat het toetsingsinkomen te hoog was voor het recht op zorg- en huurtoeslag. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.