ECLI:NL:RBZWB:2020:4911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5711
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvraag door Belastingdienst/Toeslagen wegens te late indiening

Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had op 24 oktober 2019 een aanvraag voor zorgtoeslag over het jaar 2018 ingediend, terwijl de indieningstermijn op 1 september 2019 was verstreken. De Belastingdienst/Toeslagen had de aanvraag afgewezen in een besluit van 26 november 2019, en het bezwaar van de eiser tegen dit besluit werd in een bestreden besluit van 25 maart 2020 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 28 september 2020 de zaak behandeld, waarbij de eiser en gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn aanvraag te laat had ingediend en dat er geen ruimte was om van de indieningstermijn af te wijken. De eiser had aangevoerd dat hij vanwege onvoorziene financiële omstandigheden recht had op zorgtoeslag, maar de rechtbank stelde vast dat de wet geen uitzonderingen toestaat op de indieningstermijn. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd bevestigd dat de indieningstermijn strikt moet worden nageleefd. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had besloten dat de aanvraag te laat was en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5711 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 november 2019 (primaire besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag zorgtoeslag van eiser afgewezen.
In het besluit van 25 maart 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 28 september 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens de Belastingdienst/Toeslagen [gemachtigde belastingdienst 1] en
[gemachtigde belastingdienst 2] .

Overwegingen

1. Op 24 oktober 2019 heeft eiser met ingang van 1 januari 2018 zorgtoeslag aangevraagd.
In het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van eiser afgewezen omdat de aanvraag te laat is ontvangen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Tussen partijen is in geschil of de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft bepaald dat eiser zijn aanvraag zorgtoeslag over 2018 te laat heeft ingediend.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege onvoorziene financiële omstandigheden toch recht heeft op zorgtoeslag over 2018. Eiser erkent dat zijn aanvraag volgens de letter van de wet te laat is ingediend. De wet is volgens eiser echter gemaakt om in een voorziening te voldoen om zij die het nodig hebben enige financiële steun te bieden en verzoekt om in de geest van de wet de toeslag alsnog te verlenen.
4. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals de zorgtoeslag.
Artikel 15, eerste lid, van de Awir bepaalt, voor zover hier van belang:
Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
5. Op grond van dit artikel liep de indieningstermijn voor een aanvraag om zorgtoeslag over 2018 voor eiser af op 1 september 2019. Niet in geschil is immers dat aan eiser (of diens partner of medebewoner) geen uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2018 tot na 1 september 2019. Nu eiser zijn aanvraag pas op
24 oktober 2019 heeft ingediend, staat vast dat hij te laat was.
6. Eiser voert – kort gezegd – aan dat aanleiding bestaat om af te wijken van de indieningstermijn van artikel 15, eerste lid, van de Awir.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in een uitspraak van 27 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:138) geoordeeld dat de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir geen ruimte laat aan de Belastingdienst/Toeslagen om van de indieningstermijn af te wijken. In de memorie van toelichting bij deze bepaling (Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 18-19) is aangegeven dat het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen het niet toelaat dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan.
8. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser heeft gewacht met het aanvragen van de zorgtoeslag omdat zijn inkomen over 2018 nog niet definitief was vastgesteld en hij wilde voorkomen dat hij geld zou moeten terugbetalen, doet dit aan het voorgaande niet af. Eiser had zijn inkomen over 2018 kunnen schatten en de aanvraag vóór 1 september 2019 kunnen indienen. De door eiser aangevoerde omstandigheden kunnen er dan ook niet toe leiden dat van de indieningstermijn van artikel 15, eerste lid, van de Awir wordt afgeweken. Nu de wetgever bewust heeft gekozen voor een einddatum en daarop geen andere uitzonderingen mogelijk heeft gemaakt dan uitstel voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting, ziet de rechtbank geen ruimte om – in afwijking van de duidelijke tekst van de wet – te bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen dient te handelen in de geest van de wet.
De Belastingdienst/Toeslagen is naar het oordeel van de rechtbank dus terecht tot de conclusie gekomen dat eiser zijn aanvraag zorgtoeslag over 2018 te laat heeft ingediend.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 9 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.