Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had op 24 oktober 2019 een aanvraag voor zorgtoeslag over het jaar 2018 ingediend, terwijl de indieningstermijn op 1 september 2019 was verstreken. De Belastingdienst/Toeslagen had de aanvraag afgewezen in een besluit van 26 november 2019, en het bezwaar van de eiser tegen dit besluit werd in een bestreden besluit van 25 maart 2020 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 28 september 2020 de zaak behandeld, waarbij de eiser en gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn aanvraag te laat had ingediend en dat er geen ruimte was om van de indieningstermijn af te wijken. De eiser had aangevoerd dat hij vanwege onvoorziene financiële omstandigheden recht had op zorgtoeslag, maar de rechtbank stelde vast dat de wet geen uitzonderingen toestaat op de indieningstermijn. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd bevestigd dat de indieningstermijn strikt moet worden nageleefd. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had besloten dat de aanvraag te laat was en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.