ECLI:NL:RBZWB:2020:4814

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_23 & 20_24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet opgegeven inkomsten uit badmintontrainingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door de ISD Brabantse Wal. De eiser, die sinds 1 april 2016 een bijstandsuitkering ontving, had inkomsten uit badmintontrainingen, maar had deze niet opgegeven aan de ISD. De ISD heeft daarop de bijstandsuitkering van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD op goede gronden de bijstandsuitkering heeft herzien en teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat het geven van badmintontrainingen moet worden aangemerkt als op geld waardeerbare activiteiten, waarvoor eiser melding had moeten maken bij de ISD. Eiser had de inlichtingenplicht geschonden door zijn inkomsten niet op te geven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ISD de vergoedingen voor de badmintontrainingen terecht heeft vastgesteld op het wettelijk minimumloon en dat er geen rekening gehouden hoefde te worden met verwervingskosten.

Eiser voerde aan dat de terugvordering hem in financiële nood zou brengen, maar de rechtbank oordeelde dat hij deze stelling niet had onderbouwd met bewijs. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/23 PW en 20/24 PW

uitspraak van 7 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. F. Ergec, advocaat te Bergen op Zoom
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom(ISD Brabantse Wal: de ISD), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 14 februari 2019 (primair besluit I) heeft de ISD eisers bijstandsuitkering met ingang van 1 april 2016 ingetrokken.
In een besluit van 22 februari 2019 (primair besluit II) heeft de ISD de ten onrechte verstrekte bijstand van eiser teruggevorderd.
In besluiten van 25 november 2019 (bestreden besluiten) heeft de ISD de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten deels gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 26 augustus 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en voor de ISD mr. S.H.J. Aarts.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser ontvangt sinds 1 april 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW).
Bij de toekenning van de uitkering was het de ISD bekend dat eiser inkomsten ontving vanuit badmintontrainingen. Daarom diende hij maandelijks een inkomstenformulier in te leveren. Tot en met november 2016 heeft eiser inkomsten opgegeven, die in mindering zijn gebracht op zijn bijstandsuitkering. In de daarop volgende maanden heeft eiser geen inkomsten meer opgegeven. Op 27 september 2018 is bij eiser een huisbezoek afgelegd, omdat hij verschillende malen niet had gereageerd op uitnodigingen voor (re-integratie)gesprekken.
Tijdens dat huisbezoek heeft eiser verklaard dat hij bij meerdere badmintonclubs ( [naam badmintonclub 1] in [plaatsnaam 2] , [naam badmintonclub 2] in [plaatsnaam 3] en [naam badmintonclub 3] in [plaatsnaam] ) nog steeds les geeft.
De ISD heeft eiser vervolgens gevraagd daarover gegevens te overleggen, zoals trainersovereenkomsten. Eiser heeft die gegevens niet overgelegd. De ISD heeft eisers bijstandsuitkering daarom bij besluit van 24 oktober 2018 opgeschort. Eiser is nogmaals een termijn gegund, tot 10 november 2018, om de gevraagde gegevens te overleggen.
Op 14 november 2018 heeft eiser verschillende stukken overgelegd. Op 19 november 2018 heeft de ISD eisers uitkering gedeblokkeerd. Bij besluit van 31 januari 2019 heeft de ISD eisers bijstandsuitkering echter opnieuw opgeschort, met ingang van 30 november 2018, omdat hij de trainingsovereenkomsten en stukken over de afspraken over de vergoeding voor de badmintontrainingen nog steeds niet waren overgelegd. Eiser diende deze stukken vóór
9 februari 2019 te overleggen.
Omdat eiser de gevraagde stukken op deze datum niet heeft overgelegd, heeft de ISD met primair besluit I eisers bijstandsuitkering over de periode van 1 april 2016 tot en met 31 december 2018 ingetrokken. Volgens de ISD is als gevolg van het niet overleggen van de gevraagde stukken het recht op bijstand niet vast te stellen.
Met primair besluit II heeft de ISD de ten onrechte betaalde bijstand ten bedrage van
€ 27.524,46 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 24 april 2019 heeft de ISD aan eiser met ingang van 14 februari 2019 weer een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Op deze uitkering worden inkomsten uit arbeid in mindering gebracht.
2.
Bestreden besluiten
Met de bestreden besluiten heeft de ISD eisers bezwaren tegen de primaire besluiten deels gegrond verklaard. Eiser heeft in bezwaar alsnog gegevens overgelegd over zijn inkomsten. De ISD stelt dat het recht op bijstand op grond daarvan alsnog kan worden vastgesteld. De inkomsten bij [naam badmintonclub 1] worden vastgesteld op € 20,- per uur en bij [naam badmintonclub 2] en [naam badmintonclub 3] op het wettelijk minimumloon. Er wordt geen rekening gehouden met verwervingskosten en de onbelaste reiskostenvergoeding wordt buiten beschouwing gelaten. De ISD herziet eisers bijstandsuitkering over de maanden september 2016, december 2016, februari 2017 tot en met mei 2017 en september 2017 tot en met juni 2018. Over deze maanden wordt een bedrag van € 2.752,78 (bruto) teruggevorderd. De inkomsten over augustus 2018 tot en met november 2018 worden verrekend met de uitkering over januari 2019. Over december 2018 tot en met 13 februari 2019 heeft eiser recht op een nabetaling.
3.
Beroepsgronden
Eiser betwist dat er sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden en dat hij inkomsten heeft. Er is sprake van een hobby; eiser geeft hobbymatig trainingen in de recreationele sfeer. Om deze trainingen te geven moet eiser kosten maken, die nagenoeg gelijk zijn aan de vergoedingen die hij ontvangt. Eiser meent dan ook dat hij niet gehouden is zijn inkomsten bij de ISD op te geven. Overigens heeft hij nooit iets verzwegen. Op vragen over de badmintontrainingen tijdens het huisbezoek heeft eiser naar eer en geweten geantwoord.
En eiser heeft bij de aanvraag om een bijstandsuitkering aangegeven een vergoeding te ontvangen voor de badmintontrainingen die gelijk staat aan de onkosten. Er is dan ook geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Subsidiair stelt eiser dat de ISD ten onrechte voor de vergoedingen, die hij ontvangt van [naam badmintonclub 3] en [naam badmintonclub 2] , uitgaat van het wettelijk minimumloon, nu de reële vergoedingen daarvoor maar respectievelijk € 9,- en
€ 5,- per uur bedragen. Daarnaast stelt eiser dat de ISD zijn daadwerkelijke reis- en verblijfskosten in mindering had moeten brengen op de vergoedingen die hij ontvangt. Verder doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser verricht vrijwilligerswerk voor Vluchtelingenwerk. Daarvoor krijgt hij niets betaald. De ISD stelt ten aanzien van deze werkzaamheden echter niet dat hij daarvoor het minimumloon had kunnen en moeten bedingen. Het is niet met elkaar te rijmen dat de ISD dat wel stelt ten aanzien van de badmintontrainingen. Eiser wijst verder op de onkostenvergoeding die vrijwilligers mogen ontvangen zonder dat dit verrekend wordt met de bijstandsuitkering. Met betrekking tot de terugvordering stelt eiser dat er dringende redenen zijn om daarvan af te zien. Door verrekening daarvan met toekomstige uitkering komt hij in financiële nood.
4.
Wettelijk kader
De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de ISD op goede gronden eisers bijstandsuitkering over bepaalde maanden heeft herzien en teruggevorderd.
De ISD heeft die uitkering herzien en teruggevorderd, omdat eiser in die maanden inkomsten heeft gehad (bij [naam badmintonclub 1] , [naam badmintonclub 2] en [naam badmintonclub 3] ) die op de uitkering in mindering gebracht moeten worden. Volgens de ISD is sprake van op geld waardeerbare activiteiten. De inkomsten bij [naam badmintonclub 2] en [naam badmintonclub 3] worden vastgesteld op het wettelijk minimumloon en er wordt geen rekening gehouden met verwervingskosten.
Herziening
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), gaat het bij herziening van een eerder toegekend recht op bijstand om een voor eiser belastend besluit. Dit brengt met zich dat op de ISD de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening van de bijstand over te gaan.
Op geld waardeerbare activiteiten
Volgens eveneens vaste rechtspraak van CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijke inkomsten worden genoten. Van betekenis is volgens de CRvB dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de PW in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de PW, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Het onderscheid tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten is daarbij voor de PW geen relevant onderscheid, indien uit die activiteiten inkomsten kunnen worden genoten. En het geven van badmintontrainingen is naar het oordeel van de rechtbank een activiteit waarvoor in het maatschappelijk verkeer normaliter een beloning wordt ontvangen of kan worden bedongen.
Inlichtingenplicht
Nu het geven van badmintontrainingen aangemerkt moet worden als op geld waardeerbare activiteiten, had eiser van deze activiteiten/inkomsten melding moeten maken bij de ISD. Door dat na te laten heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Eiser kon ook redelijkerwijs weten dat hij daarvan melding moest doen. Bij aanvang van de bijstand had eiser immers ook aangegeven dat hij een vergoeding ontving van [naam badmintonclub 1] . De ISD heeft die vergoeding als inkomsten volledig op de bijstand in mindering gebracht.
Minimumloon
Gelet op de rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 april 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AJ9794) heeft de ISD naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid de vergoedingen van [naam badmintonclub 2] en [naam badmintonclub 3] kunnen vaststellen op het wettelijk minimumloon. Eiser had dat voor zijn trainingen in ieder geval kunnen bedingen en daarover dus redelijkerwijs kunnen beschikken.
Verwervingskosten
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB wordt bij de vaststelling van de inkomsten die op de uitkering in mindering worden gebracht, geen rekening gehouden met de voor de ontvangen inkomsten gemaakte verwervingskosten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1539)). Reis- en verblijfkosten zijn zodanige kosten, zodat die juridisch gezien door de ISD niet in mindering hoefden te worden gebracht op de inkomsten van eiser.
Vluchtelingenwerk/vrijwilligerswerk
Dat de werkzaamheden van eiser bij Vluchtelingenwerk door de ISD worden beschouwd als vrijwilligerswerk betekent niet dat de ISD de badmintontrainingen van eiser ook als vrijwilligerswerk had moeten beschouwen of dat de ISD die activiteiten ten onrechte als op geld waardeerbaar heeft aangemerkt. Nu de aard van de werkzaamheden bij Vluchtelingenwerk en van de badmintontrainingen verschilt, slaagt eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Daarnaast heeft de ISD op de vergoedingen uit de badmintontrainingen terecht niet de vrijstelling voor vrijwilligerswerk toegepast.
Terugvordering
De ISD is in beginsel gehouden tot terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand, tenzij er sprake is van dringende redenen.
Er is sprake van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
Eiser heeft gesteld dat hij door de terugvordering in financiële nood komt te verkeren.
Behalve dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd met stukken, is die stelling onvoldoende om er van uit te gaan dat de terugvordering onaanvaardbare financiële gevolgen heeft voor hem. Verder doen de financiële gevolgen van een terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader kan eiser altijd de bescherming inroepen van de wettelijke regels over de beslagvrije voet.
De beslagvrije voet is dat deel van het inkomen waarop geen beslag kan worden gelegd en wat iemand altijd moet overhouden om van te kunnen leven, ook als er schulden moeten worden afbetaald. Met deze beslagvrije voet moet de ISD ook rekening houden bij de invordering van de te veel betaalde bijstand of bij het vaststellen van een betalingsregeling.
6.
Conclusie
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zullen worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 7 oktober 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – Wettelijk kader

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW, voor zover relevant, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van het tweede lid van dit artikel worden bepaalde vergoedingen, zoals een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de PW wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de PW trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58 van de PW bepaalt:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…)
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
(…)
4 Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.