Op 5 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. Verzoeker had op 2 juli 2020 een nieuwe bijstandsaanvraag ingediend, maar het college had geen voorschot verleend. Verzoeker verkeerde in financiële nood en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 september 2020 werd duidelijk dat verzoeker niet tijdig de gevraagde gegevens had ingediend, wat leidde tot de opschorting van zijn uitkering per 9 juni 2020. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, maar dat de termijn van drie weken om de gevraagde gegevens te verstrekken onredelijk kort was, gezien de omstandigheden waaronder verzoeker verkeerde. De voorzieningenrechter besloot het bestreden besluit te schorsen met ingang van 5 augustus 2020, waardoor de uitkering weer betaalbaar werd gesteld. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.