ECLI:NL:RBZWB:2020:4784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8026 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 5 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. Verzoeker had op 2 juli 2020 een nieuwe bijstandsaanvraag ingediend, maar het college had geen voorschot verleend. Verzoeker verkeerde in financiële nood en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 september 2020 werd duidelijk dat verzoeker niet tijdig de gevraagde gegevens had ingediend, wat leidde tot de opschorting van zijn uitkering per 9 juni 2020. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, maar dat de termijn van drie weken om de gevraagde gegevens te verstrekken onredelijk kort was, gezien de omstandigheden waaronder verzoeker verkeerde. De voorzieningenrechter besloot het bestreden besluit te schorsen met ingang van 5 augustus 2020, waardoor de uitkering weer betaalbaar werd gesteld. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8026 PW VV

uitspraak van 5 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. U. Santi,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 juni 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de intrekking van zijn recht op een uitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 september 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam X] .

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker ontving met ingang van 8 februari 2011 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Hij is sinds 2013 gehuwd met [naam partner] , die in Rusland woont.
Op 26 mei 2020 heeft het college onderzoek gedaan naar het recht op verzoekers uitkering. Verzoeker is in de brief van 26 mei 2020 verzocht diverse gegevens in te dienen vóór 9 juni 2020. Verder is onderzoek verricht bij de Belastingdienst en FIOD.
Omdat verzoeker niet de gevraagde gegevens had ingediend, is hem bij besluit van 9 juni 2020 een hersteltermijn geboden. Hij diende vóór 17 juni 2020 de gevraagde gegevens te overleggen. De uitkering is opgeschort vanaf 9 juni 2020.
Op 15 juni 2020 heeft verzoeker diverse gegevens ingediend. Volgens het college zijn niet alle gevraagde en noodzakelijke gegevens zoals gevraagd, ingediend. Zo heeft verzoeker geen geldig legitimatiebewijs van zijn partner overlegd. Verder ontbreken bankafschriften van betaal- en spaarrekeningen, uitdraaien van afschriften van internetbank- en/of girorekeningen, bewijsstukken van het vermogen en actuele schulden van verzoekers partner, salarisstroken van het inkomen van verzoekers partner en verblijfadressen van verzoeker tijdens zijn verblijf in het buitenland.
Bij besluit van 17 juni 2020 heeft het college het recht op een bijstandsuitkering ingetrokken over de periode 1 maart 2020 tot 9 juni 2020. Daarnaast is het besluit van 15 mei 2020 waarbij verzoeker individuele inkomenstoeslag is toegekend ingetrokken en de ten onrechte ontvangen toeslag teruggevorderd. Ook het besluit van 2 juni 2020 waarbij een tegemoetkoming is toegekend is ingetrokken. Er wordt een bedrag van in totaal € 3.607,95 teruggevorderd.
Bij het thans bestreden besluit van 17 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het college het recht op uitkering met ingang van 9 juni 2020 stopgezet.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 17 juni 2020. Verder heeft hij op 8 augustus 2020 de voorzieningenrechter verzocht de besluiten te schorsen.
Het verzoek om voorlopige voorziening gericht tegen het besluit waarbij het recht op bijstand is ingetrokken over de periode 1 maart 2020 tot 9 juni 2020 (zaaknummer BRE 20/8028 PW VV) is ter zitting ingetrokken.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorzieningen. Hij wijst erop dat hij op 2 juli 2020 een nieuwe bijstandsaanvraag heeft ingediend. Het college heeft geen voorschot verleend. Hij verkeert in financiële nood en is al maanden aangewezen op financiële hulp van vrienden, hij kan in oktober zijn huur niet meer betalen.
Verzoeker stelt dat hem naar verschillende documenten van zijn partner is gevraagd. Deze documenten kan verzoeker niet overleggen, omdat zijn partner in Rusland woont. Zij hebben geen gezamenlijke huishouding. Zijn partner heeft in Rusland geen vermogen of inkomen, op een klein pensioen na. Verzoeker heeft alleen één bankrekening, waarvan hij de bankafschriften aan het college heeft verstrekt. Hij heeft geen spaarrekening, gezamenlijke rekening of buitenlandse rekening. Evenmin heef hij salaris, waardepapieren of andere waardevolle zaken. Verzoeker begrijpt de vraag over zijn verblijfadressen in het buitenland niet, omdat hij sinds 2010 slechts eenmaal in augustus 2019 naar het buitenland is geweest.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Verzoek om voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter overweegt over de spoedeisendheid van het verzoek dat bij een intrekking van een bijstandsuitkering het spoedeisend belang in beginsel wordt aangenomen. In dit geval heeft verzoeker echter pas op 18 augustus 2020 een voorlopige voorziening gevraagd, terwijl zijn bijstandsuitkering per 9 juni 2020 is ingetrokken.
Verzoeker heeft hierover verklaard dat hij na de intrekking van zijn bijstandsuitkering geleefd heeft van geldleningen van vrienden.
Hoewel verzoeker zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter in dit geval toch voldoende aanleiding om van het hiervoor genoemde uitgangspunt uit te gaan. De voorzieningenrechter gaat er daarom ten aanzien van het bestreden besluit vanuit dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
Wettelijk kader
5. In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In het tweede lid, is bepaald dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet is bepaald dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
In artikel 54, tweede lid, is bepaald dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen de door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen.
In artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is bepaald dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Oordeel voorzieningenrechter
5. De vraag die voorligt is of het college bevoegd was de bijstand van verzoeker in te trekken per 9 juni 2020. Nu de intrekking niet is beperkt tot een bepaalde periode, loopt de toetsingsperiode voor de voorzieningenrechter van 9 juni 2020 tot de datum van het bestreden besluit 17 juni 2020.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
7. Bij de beantwoording van de vraag of het college bevoegd was om na opschorting het recht op bijstand in te trekken, moet volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) worden beoordeeld of de betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1780). Indien dat het geval is, moet vervolgens worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken wanneer het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken, die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens, waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
8. Vast staat dat het college verzoeker op 26 mei 2020 heeft verzocht diverse gegevens en bewijsstukken vóór 9 juni 2020 in te dienen. Niet in geschil is dat verzoeker de gevraagde gegevens niet binnen deze termijn heeft ingediend. Het college heeft vervolgens bij besluit van 9 juni 2020 de uitkering opgeschort. Het college heeft verzoeker in dit besluit nogmaals om diverse gegevens gevraagd. De gegevens dienden vóór 17 juni 2020 binnen zijn.
Op 15 juni 2020 heeft verzoeker diverse gegevens aangeleverd. Een aantal gevraagde gegevens, waaronder een geldig legitimatiebewijs van de partner van verzoeker, bankafschriften, bewijsstukken van het vermogen en actuele schulden van verzoekers partner, salarisstroken van het inkomen van verzoekers partner en verblijfadressen van verzoeker tijdens zijn verblijf in het buitenland ontbraken.
Het college heeft dan ook op goede gronden aangenomen dat verzoeker heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens en gevorderde bewijsstukken te verstrekken.
9. De vraag die vervolgens aan de orde komt is of verzoeker hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken wanneer het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken, die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens, waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken
9.1
De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat de gevraagde gegevens van belang zijn om het recht op uitkering vast te stellen. De voorzieningenrechter kan dit standpunt volgen en wijst erop dat uit de stukken blijkt dat verzoeker sinds 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ontving. Gebleken is dat verzoeker in 2013 is gehuwd. Het college mocht dan ook gegevens opvragen om te onderzoeken naar welke norm de uitkering van verzoeker diende te worden verstrekt. Het feit dat de partner van verzoeker in het buiteland woont, ontslaat hem nog niet van de verplichting inlichtingen te verstrekken omtrent het inkomen en/of vermogen van zijn partner. Deze gegevens kunnen immers volgens vaste jurisprudentie van de CRvB van belang zijn voor het recht op bijstand van verzoeker (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2005:AU2710).
9.2
Ten aanzien van de vraag of verzoeker redelijkerwijs binnen de gestelde hersteltermijn heeft kunnen beschikken over de gegevens, overweegt de voorzieningenrechter dat het college op 26 mei 2020 de gegevens heeft opgevraagd. Vóór 9 juni 2020 dienden de gegevens te zijn ingediend. Bij het opschortingsbesluit van 9 juni 2020 is aangegeven dat verzoeker de gegevens vóór 17 juni 2020 diende te verstrekken.
Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij de gevraagde gegevens vanwege de daaraan verbonden kosten en door de Coronacrisis niet tijdig heeft kunnen verstrekken.
Gelet op het feit dat er diverse gegevens bij verschillende instanties in Rusland dienen te worden opgevraagd, terwijl het Coronavirus het maatschappelijke leven in aanmerkelijke mate beïnvloedt, komt het de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor dat het voor verzoeker niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn van in totaal drie weken over de gevraagde gegevens uit Rusland te beschikken. Daarbij wordt in overweging genomen dat verzoeker al sinds 2011 een bijstandsuitkering ontvangt, hij in 2013 is gehuwd en hem kennelijk niet eerder dan 26 mei 2020 naar de betreffende gegevens is gevraagd. Een termijn van drie weken is onder deze omstandigheden onredelijk kort te achten.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoeker dan ook redelijkerwijs geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij niet binnen de gestelde termijn alle gevraagde gegevens heeft verstrekt.
Conclusie
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bezwaar geen stand houden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek toe te wijzen.
Omdat bij het onherroepelijk besluit van 9 juni 2020 de uitkering is opgeschort voor de duur van acht weken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het bestreden besluit met ingang van 5 augustus 2020 (de dag na het einde van de opschortingstermijn) te schorsen en de uitkering betaalbaar te stellen. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit met ingang van 5 augustus 2020 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 5 oktober 2020 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.