ECLI:NL:RBZWB:2020:4720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_211
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sollicitatieplicht en de opgelegde waarschuwing aan een WW-gerechtigde

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het bestuur van stichting Scholengroep Pontes, vertegenwoordigd door WWplus. De zaak betreft een waarschuwing die aan de eiser was opgelegd wegens het niet voldoen aan de sollicitatieplicht tijdens het ontvangen van een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. De eiser had in de periode van oktober 2018 tot en met december 2018 twaalf keer gesolliciteerd, terwijl dertien sollicitaties vereist waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet volledig aan de sollicitatieplicht heeft voldaan, maar dat hem dit niet verweten kan worden. De rechtbank oordeelde dat de communicatie van WWplus over de sollicitatieverplichtingen niet voldoende duidelijk was, waardoor de eiser in verwarring was gebracht over wat er van hem verwacht werd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van WWplus vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de waarschuwing van tafel is. Tevens is WWplus veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/211 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. I.E. Duijts,
en
Het bestuur van stichting Scholengroep Pontes, namens deze WWplus,verweerder, (hierna: WWplus).

Procesverloop

In het besluit van 5 juni 2019 (primaire besluit) heeft WWplus aan eiser een waarschuwing opgelegd wegens het niet voldoen aan de sollicitatieplicht in verband met het ontvangen van een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering.
In het besluit van 3 december 2019 (bestreden besluit) heeft WWplus het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
WWplus heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op 25 augustus 2020. Eiser en zijn gemachtigde hebben de zitting bijgewoond via videobellen. Voor WWplus was mr. B. Jurgens aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als docent bij [naam scholengemeenschap] .
Per 1 mei 2015 is eisers aanstelling op grond van artikel 9.b.3., twaalfde lid, van de cao VO beëindigd met behoud van (boven)wettelijke voorzieningen.
Bij besluit van 26 mei 2015 heeft WWplus eiser medegedeeld dat zijn aanvraag voor een bovenwettelijke uitkering op zijn WW-uitkering is goedgekeurd. Eiser zal voor de duur van zijn WW-uitkering een aanvullende WW-uitkering ontvangen. Daarna heeft hij recht op een aansluitende WW-uitkering.
Bij brief van 2 mei 2018 is eiser medegedeeld dat zijn WW-uitkering binnenkort stopt en dat hij dan een aansluitende uitkering (ASU) zal gaan ontvangen van WWplus. De aansluitende uitkering loopt van 1 juli 2018 tot en met 24 juni 2026. Eiser is geïnformeerd dat hij ook tijdens de ASU-periode een sollicitatieplicht heeft. Verwacht wordt dat eiser gemiddeld één concrete sollicitatieactiviteit per week verricht. Daarmee wordt bedoeld:
- het sturen van een open of gericht sollicitatiebrief;
- een (spontaan) sollicitatiebezoek of telefonisch solliciteren;
- inschrijving bij een uitzendbureau/invalpool;
- het voeren van een sollicitatiegesprek;
- een assessment of test doen;
Bij brief van 19 februari 2019 is eiser verzocht over de periode van oktober 2018 tot en met december 2018 een overzicht van zijn sollicitatieactiviteiten met bewijsstukken over te leggen. De gegevens dienen binnen twee weken ingeleverd te zijn. Eiser is er op gewezen dat het niet (tijdig) inleveren van de gevraagde gegevens gevolgen kan hebben voor zijn uitkering.
Eiser heeft op 24 februari 2019 gereageerd door een overzicht met de door hem verrichte sollicitaties over de periode oktober tot en met december 2018 (en een aantal bewijsstukken) over te leggen.
Bij brief van 4 maart 2019 is eiser verzocht om een sollicitatieoverzicht over de periode van december 2018 tot en met februari 2019 over te leggen.
Eiser heeft op 9 maart 2019 gereageerd met de mededeling dat niet alle stukken zijn meegezonden, omdat die stukken twee weken eerder al zijn verstuurd.
Bij besluit van 22 maart 2019 is aan eiser medegedeeld dat zijn sollicitatieactiviteiten over de periode december 2018 tot en met februari 2019 zijn goedgekeurd.
Bij besluit van 5 juni 2019 (primair besluit) is eiser medegedeeld dat uit de controle van de door hem verstrekte informatie is gebleken dat hij gedurende de periode van oktober 2018 tot en met december 2018 niet volledig aan de sollicitatieplicht heeft voldaan. Hij dient in de periode van 13 weken, 13 keer te solliciteren. Gebleken is dat hij 12 keer heeft gesolliciteerd. Dit is één keer te weinig. Omdat eiser geen motivatiebrieven of vacatureteksten heeft aangeleverd, is de kwalitatieve controle op de door eiser verrichte sollicitatieactiviteiten onvoldoende mogelijk. Eiser is erop gewezen dat verwacht wordt dat hij dergelijke bewijsstukken bij een volgende controle wél aanlevert. Omdat dit de eerste keer is dat hij niet volledig aan de sollicitatieplicht heeft voldaan, wordt volstaan met een waarschuwing. Bij herhaling kan een sanctie worden opgelegd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om een telefonische hoorzitting.
Bij brief van 2 oktober 2019 is eiser verzocht zijn sollicitatieactiviteiten over de periode van juli 2019 tot en met september 2019 over te leggen.
Eiser heeft op 13 oktober 2019 gegevens ingeleverd.
Bij brief van 14 oktober 2019 heeft WWplus eiser laten weten dat niet alle gewenste bewijsstukken zijn aangetroffen. Hij is verzocht van een viertal sollicitaties alsnog de reactie daarop in te leveren.
In reactie heeft eiser laten weten van een tweetal colleges geen reactie op zijn sollicitatie te hebben ontvangen. Hij heeft daarom een schermafdruk van de vacaturesite overgelegd om het bestaan van de vacatures te onderbouwen.
Bij beslissing op bezwaar is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard onder de motivering dat WWplus terecht is overgegaan tot een waarschuwing. Uit het door eiser verstrekte overzicht blijkt dat hij in de periode van oktober 2018 tot en met december 2018 twaalf maal heeft gesolliciteerd in dertien weken tijd, en dat is éénmaal te weinig.
2. In geschil is of WWplus terecht de aan eiser opgelegde waarschuwing voor het niet volledig voldoen aan de sollicitatieverplichting tijdens het ontvangen van de bovenwettelijke WW-uitkering in de periode van oktober 2018 tot en met december 2018, heeft gehandhaafd.
3. Voor de regels (wettelijk kader) die op deze zaak van toepassing zijn, wordt verwezen naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4.1
Eiser voert, kort samengevat aan, dat hij wél heeft voldaan aan de kwantitatieve sollicitatieverplichting over de betreffende periode. Hij heeft namelijk dertien keer gesolliciteerd in dertien weken. WWplus gaat verder ten onrechte over tot een kwalitatieve beoordeling van de verrichte sollicitaties. Op grond van de regelgeving komt deze taak niet aan WWplus toe, maar aan de overheidswerkgever. Inmiddels heeft WWplus ook een wijziging aangebracht in de reguliere controles. Met ingang van 1 april 2020 wordt niet langer gevraagd naar de onderliggende sollicitatiebrieven, ontvangstbevestigingen en afwijzingen. Er wordt alleen gevraagd deze gegevens te bewaren. Eiser verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen en WWplus op te dragen de waarschuwing te verwijderen.
4.2
In verweer stelt WWplus dat eiser gebruik maakt van de Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs (Wovo). In artikel B7, sub 1, staat dat de werkgever op aanvraag vaststelt of er recht op bovenwettelijke uitkering bestaat. Voor zover in de Wovo niet anders is bepaald, zijn de artikelen 22 tot en met 27 van de WW van overeenkomstige toepassing op de aanvulling op de WW-uitkering en op de aansluitende uitkering (behalve in de situatie genoemd in artikel 5 onder c). Tijdens de fase van de aansluitende uitkering (de uitkering nadat het recht op een WW-uitkering is beëindigd) controleert WWplus (in plaats van het UWV) of er voldaan wordt aan de sollicitatieplicht. Daarover is eiser geïnformeerd in de brief van 2 mei 2018. Eiser heeft niet volledig voldaan aan de sollicitatieplicht. Hij heeft in de periode oktober 2018 tot en met december 2018 twaalf keer gesolliciteerde in plaats van de voorgeschreven dertien keer. Ook heeft hij geen motivatiebrieven of vacatureteksten aangeleverd, zodat de er geen kwalitatieve controle heeft kunnen plaatsvinden. Dit heeft laatste heeft echter niet geleid tot een (hogere) maatregel, waardoor dit in feite enkel een constatering is.
5.1
kwalitatieve toets
Ter zitting is door WWplus verklaard dat de kwalitatieve toets niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd en dat de kern van het geschil ziet op de kwantitatieve toets van eisers sollicitatieverplichting. Eiser heeft dit niet betwist.
De rechtbank overweegt dat de gronden van beroep die zien op de kwalitatieve toets geen bespreking behoeven.
5.2
Kwantitatieve toets
Ter zitting is aan de hand van de stukken in het dossier duidelijk geworden – en door gemachtigde van eiser erkend – dat eiser in de betreffende periode twaalf maal heeft gesolliciteerd en niet dertien maal, zoals eerder aangevoerd.
5.3
In geschil is of het éénmaal te weinig solliciteren over deze periode eiser verweten kan worden. Het is immers vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat uit de tekst van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW volgt dat van het niet nakomen van de daar genoemde verplichtingen geen sprake is indien de werknemer niet kan worden verweten wat hij heeft gedaan of nagelaten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2016 met vindplaats ECLI:NL:CRVB:2016:418, r.o. 4.6.1.)
5.4
Alle omstandigheden tezamen bezien, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen verwijt kan worden gemaakt dat hij in de betreffende periode éénmaal te weinig heeft gesolliciteerd en overweegt daartoe als volgt. Eiser ontving in de eerste periode na zijn ontslag een WW-uitkering van het UWV (en daarnaast een bovenwettelijke uitkering door WWplus). In die periode (van 1 mei 2015 tot 1 juli 2018) controleerde het UWV of eiser voldeed aan de op hem rustende sollicitatieplicht. Op grond van het beleid van het UWV diende eiser in dat kader aan te tonen dat hij vier maal per vier weken solliciteerde. Met ingang van 1 juli 2018 is eiser van WWplus een aansluitende uitkering gaan ontvangen. Vanaf die datum is WWplus gaan controleren of eiser voldoet aan zijn sollicitatieplicht. Anders dan het UWV, waar eiser de voorgaande drie jaren mee te maken had, hanteert WWplus het beleid dat er gemiddeld één maal per kalenderweek aantoonbaar gesolliciteerd dient te worden. In de brief van 2 mei 2018 waarin eiser voor het eerst wordt geïnformeerd over de aansluitende uitkering staat weliswaar vermeld dat verwacht wordt dat eiser één concrete sollicitatieactiviteit per week verricht, maar wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk benadrukt dat hiermee wordt afgeweken van het 4 maal per 4 weken solliciteren-beleid van het UWV en dat eiser zijn werkwijze dus dient aan te passen.
Uit de stukken en ter zitting is gebleken is deze nieuwe werkwijze voor eiser onvoldoende duidelijk is geworden. Zo benadrukt eiser in bezwaar ervan overtuigd te zijn altijd per vierweekse periode ten minstens vier maal te hebben gesolliciteerd en vraagt hij WWplus over welke vierweekse periode een sollicitatie ontbreekt. Hieruit had WWplus kunnen afleiden dat het voor eiser niet duidelijk was wat er van hem werd verwacht. Het had dan voor de hand gelegen dat WWplus hierover gedurende de bezwaarprocedure meer duidelijkheid had verschaft. In plaats daarvan heeft WWplus besloten af te zien van de door eiser verzochte bezwaarhoorzitting – wat bij uitstek de gelegenheid was geweest om eiser te informeren – en is direct overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit. Daar komt bij dat WWplus op meerdere vlakken verwarring, dan wel niet de benodigde duidelijkheid, heeft geschapen voor eiser. Zo klopt het door WWplus opgestelde overzicht van sollicitatieactiviteiten over de periode van oktober 2018 tot en met december 2018 zoals weergeven in de beslissing in bezwaar niet. Dit overzicht heeft eiser in beroep op het verkeerde been gezet. Bovendien heeft WWplus ook in de besluitvorming over andere controleperiodes geen helderheid geschapen over het vereiste aantal te verrichten sollicitaties. Zo heeft WWplus eiser bij brief van 22 maart 2019 - welke brief dateert van ruim vóór het primaire besluit - laten weten dat hij over de periode van december 2018 tot en met februari 2019 heeft voldaan aan zijn sollicitatieplicht, terwijl de rechtbank bij bestudering van de stukken is gebleken dat eiser ook in die periode is uitgegaan van 4 sollicitaties per 4 weken en daarmee volgens de berekeningswijze van WWplus dus ook te weinig zou hebben gesolliciteerd. Voor eiser was naar het oordeel van de rechtbank dus onvoldoende kenbaar wat van hem werd gevergd.
5.5
Al deze omstandigheden tezamen genomen, is de rechtbank van oordeel dat het eiser niet verweten kan worden dat hij éénmaal te weinig heeft gesolliciteerd in de periode van oktober 2018 tot en met december 2018. Daarbij overweegt de rechtbank ten slotte dat nu WWplus eiser bij besluit van 22 maart 2019 al heeft bericht dat de sollicitatieactiviteiten over de maand december 2018 waren goedgekeurd, het WWplus alleen al om die reden niet vrijstond die maand in de onderhavige besluitvorming te betrekken.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en het primaire besluit zal worden herroepen. Dit betekent dat de waarschuwing in verband met het te weinig solliciteren in de periode van oktober 2018 tot en met december 2018 van tafel is.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet WWplus aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt WWplus in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. WWplus wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.575,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit;
  • draagt WWplus op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt WWplus in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 1 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Regelgeving
Bijlage 10. Sociale zekerheid Wovo van de cao Voortgezet Onderwijs 2014/2015
Artikel 7. Het geldend maken van het recht op bovenwettelijke uitkering
a. De werkgever stelt op aanvraag vast of recht op bovenwettelijke uitkering bestaat. Voor zover in deze regeling niet anders is bepaald, zijn de artikelen 22 tot en met 27 en 28 WW van overeenkomstige toepassing op de aanvulling op de WW-uitkering en op de aansluitende uitkering, behalve in de situatie, bedoeld in artikel 5 onder c.
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen
Artikel 27 van de WW luidt:
1. Het UWV brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
2. Het UWV brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, niet is nagekomen.
3. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 4°, of vijfde lid, of 26, artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of artikel 28, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dan wel ter zake van het niet binnen de door het UWV daarvoor vastgestelde termijn nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25.
4. Het UWV weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde, bedoeld in de Ziektewet, die gedurende de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een uitkering ontvangt op grond van deze wet een verplichting voortvloeiend uit artikel 45, eerste lid, van de Ziektewet niet is nagekomen.
5. Het opleggen van een maatregel op grond van het vierde lid blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een maatregel op grond van het eerste, tweede of derde lid kan worden opgelegd.
6. Een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
7. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 25, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, of artikel 26, eerste lid, onderdeel b of d, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
[…]
Op grond van artikel 72a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW heeft de overheidswerkgever tot taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer met die overheidswerkgever recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk II.
Op grond van artikel 5.17, derde lid, van het Besluit SUWI kan een overheidswerkgever UWV op verzoek of uit eigen beweging kennis geven van het gegronde vermoeden dat een persoon van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd, onvoldoende medewerking verleent aan deze werkzaamheden, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de WW door UWV