ECLI:NL:RBZWB:2020:4649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7110
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar inzake woonvoorzieningen op grond van de Wmo 2015

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college met betrekking tot zijn aanvraag voor diverse woonvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 18 december 2019 de aanvraag van de eiser had afgewezen. Eiser heeft op 28 januari 2020 bezwaar gemaakt en het college in gebreke gesteld op 28 april 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van het college is overschreden, aangezien het college uiterlijk op 23 april 2020 had moeten beslissen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd is voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Ook is het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 48,- en de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 262,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 1 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7110 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college betreffende zijn aanvraag om diverse woonvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Bij besluit van 18 december 2019 heeft het college de aanvraag van eiser om diverse woonvoorzieningen (schuifdeuren, domotica en alarmering) op grond van de Wmo 2015 afgewezen.
Eiser heeft op 28 januari 2020 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij e-mail van 28 april 2020 heeft eiser het college in gebreke gesteld.
Bij brief van 16 juni 2020 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Het college is bij brief van 26 juni 2020 en aangetekend verzonden herinnering van 14 juli 2020 in de gelegenheid gesteld de op de procedure betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft geen reactie van het college ontvangen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). Als het bestuursorgaan een bezwaarschriftencommissie heeft ingesteld, is de beslistermijn twaalf weken na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb).
Het besluit is van 18 december 2019. Het bezwaarschrift met dagtekening 28 januari 2020 is bij het college ingediend. Het college heeft een bezwaarschriftencommissie ingesteld en had dus uiterlijk op 23 april 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. Eiser heeft een kopie van een ingebrekestelling ingediend waarop handgeschreven vermeld staat dat deze brief op 28 april 2020 per e-mail is ingediend. Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Niet gebleken is dat het college inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen en aan eiser moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
bezwaar;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 1 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.