Op 24 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen inzake een wrakingsverzoek van verzoeker, ingediend op 4 september 2020. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. [voorl.] de Beer, die als rechter optrad in een zaak betreffende een zorgmachtiging. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Bronsveld, stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door meningen toe te laten van niet-gecertificeerde hulpverleners en door de geldigheid van medische dossiers in twijfel te trekken. De wrakingskamer overwoog dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om de onpartijdigheid van de rechter aan te tonen. Bovendien werd vastgesteld dat de beschikking van 4 september 2020 een eindbeslissing was, waardoor het wrakingsverzoek te laat was ingediend. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking, en deze beslissing werd openbaar gemaakt.