ECLI:NL:RBZWB:2020:4470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
AWB 20_329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering wegens niet volmaken wachttijd

Op 22 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2019 van het UWV, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd afgewezen. Eiseres had zich per 13 oktober 2014 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering, maar deze werd per 11 augustus 2019 beëindigd. Eiseres stelde dat haar medische klachten, waaronder chronische pijn en migraine, niet goed waren ingeschat door het UWV.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2020 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat het UWV de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was bevonden. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren die aanleiding gaven om het eerdere oordeel te herzien. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat haar beperkingen op de datum in geding (11 augustus 2019) waren onderschat.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij de wachttijd van 104 weken niet had volmaakt. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/329 ZW

uitspraak van 22 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.J. Bek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en haar aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 augustus 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft gewerkt als huishoudelijk medewerkster in een hotel. Zij heeft zich per 13 oktober 2014 ziek gemeld met klachten aan de rechterschouder en -arm. De bedrijfsarts heeft haar per 9 februari 2015 hersteld verklaard. Eiseres is vervolgens tot 14 augustus 2017 werkzaam geweest als logistiek medewerker (kledingsorteerder) voor 33 uur per week. Aansluitend heeft zij een werkloosheidsuitkering ontvangen. Op 8 september 2017 heeft zij zich vanuit de WW ziek gemeld met chronische pijnklachten, evenwichtsstoornissen, psychische klachten, een frozen shoulder en migraine. Bij besluit van 11 december 2017 is aan eiseres per 8 december 2017 een ZW-uitkering toegekend.
Op 23 mei 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij het daarop volgend verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt bevonden. Bij twee afzonderlijke besluiten van 10 juli 2019 (primaire besluiten 1 en 2) is de ZW-uitkering per 11 augustus 2019 beëindigd en is haar per 6 september 2019 een WIA-uitkering geweigerd omdat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
Met ingang van 12 augustus 2019 is de WW-uitkering voortgezet.
Tegen de primaire besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. De ZW-uitkering is op goede gronden per 11 augustus 2019 beëindigd. Nu zij geen 104 weken recht heeft gehad op een ZW-uitkering, komt eiseres per 6 september 2019 ook niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht (1) de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 11 augustus 2019 en (2) de WIA-uitkering per 6 september 2019 heeft geweigerd wegens het niet volmaken van de wachttijd van 104 weken.
3.
Beëindiging van de ZW-uitkering
3.1
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
3.2
Toetsingskader
Eiseres is meer dan 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Het UWV heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
3.3
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.4
De verzekeringsarts heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd en heeft eiseres gezien op het spreekuur, waarbij hij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts heeft de diagnoses ‘pijn in bovenste extremiteit’ en ‘migraine’ opgenomen. Eiseres heeft zich ziekgemeld met klachten aan rechter schouder/arm/nek. Zij had deze klachten al eerder bij haar werk in een hotel. Zij heeft onderzoek gehad en een pijnblokkade met weinig resultaat. Ook Tens hielp niet. Nu heeft zij pijnmedicatie en probeert zij twee keer per week te sporten. Verder heeft zij migraine klachten (een aanval per maand). De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 juni 2019.
3.5
De verzekeringsarts b&b heeft het bezwaarschrift en de beschikbare medische informatie bestudeerd. Hij heeft eiseres gezien op de hoorzitting en daarbij ook lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Hij heeft gerapporteerd dat de beperkingen zoals die door de primaire verzekeringsarts zijn aangenomen op het gebied van persoonlijk functioneren, dynamische handelingen en statistische houdingen, ruim voldoende zijn. Er komen in bezwaar geen nieuwe medische feiten naar voren die aanleiding geven tot wijziging van het verzekeringsgeneeskundig oordeel per datum in geding. Eiseres is behoorlijk actief op micro, meso en macro niveau, werkt momenteel in twee banen, heeft betekenisvolle contacten met haar zoon en runt zelfstandig haar huishouden. Eiseres is niet meer beperkt dan in de FML van 19 juni 2019 is aangenomen.
3.6
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar klachten en beperkingen te rooskleurig zijn ingeschat door de verzekeringsarts b&b. De continu aanwezige pijnklachten zorgen niet alleen voor beperkingen in de functionele mogelijkheden, maar hebben ook tot gevolg dat zij zeer slecht slaapt, waardoor zij overdag vermoeid is en gedwongen is om te rusten. Eiseres is daardoor niet fulltime belastbaar met arbeid en er dient een urenbeperking te worden gesteld (zowel op energetische als preventieve gronden). Haar beperkingen zouden ertoe moeten leiden dat haar ZW-uitkering wordt voortgezet, met aansluitend toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres heeft haar beroep onderbouwd met medische stukken.
3.7
Het UWV heeft het aanvullend beroepschrift met medische stukken voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Deze heeft in haar rapport van 23 april 2020 bezien of er aanleiding is het eerder ingenomen standpunt te herzien. Zij meent dat dat niet het geval is. Bij het stellen van de diagnose ‘migraine’ kan alleen worden uitgegaan van het verhaal van eiseres. De verzekeringsarts b&b vraagt zich af of er daadwerkelijk sprake is van migraine omdat meerdere specialisten over de periode van juli 2015 tot en met november 2017 aangeven dat er sprake is van hoofdpijn/spanningshoofdpijn zonder daarbij de diagnose ‘migraine’ te stellen. Eiseres heeft op 20 januari 2020 bij de neuroloog aangegeven drie migraine aanvallen per maand te hebben, maar bij de primaire verzekeringsarts gaf zij aan één aanval per maand te hebben. Toen eiseres bij de primaire verzekeringsarts was en tijdens de bezwaarprocedure was zij niet onder behandeling bij een neuroloog voor migraine, tijdens de hoorzitting op 21 november 2019 bleek dat eiseres alweer geruime tijd werkte als schoonmaakster voor 30 uur per week. De verzekeringsarts b&b vraagt zich af hoe eiseres 30 uur per week kan werken als er sprake is van drie migraineaanvallen per maand. In haar bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting heeft eiseres niets gezegd over migraineaanvallen. Uit de gegevens van de primaire verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige blijkt dat eiseres een actief leven heeft. Door de migraine is het verzuimrisico verhoogd, maar aanvaardbaar (minder dan 25 – 30%). Eiseres heeft al sinds 2014 hoofdpijn/migraine en heeft daarmee gewoon gewerkt, waardoor het niet aannemelijk is dat zij dat nu niet zou kunnen. Eiseres gebruikt bij de primaire verzekeringsarts ook al Sumatriptan. De verzekeringsarts b&b ziet in de ingebrachte medische gegevens geen reden het eerder ingenomen standpunt te herzien.
3.8
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder haar klachten aan de rechter schouder, arm en nek en de migraineklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Ten aanzien van de migraineklachten overweegt de rechtbank als volgt. Dat eiseres hoofdpijnklachten heeft, is niet in geschil. In geschil is de aard en de frequentie van de klachten. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding te oordelen dat haar beperkingen op de datum in geding (11 augustus 2019) als gevolg van de hoofdpijnklachten door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Zoals de verzekeringsarts b&b heeft aangehaald in haar rapportage van 23 april 2020, heeft eiseres bij de primaire verzekeringsarts aangegeven één maal per maand een migraineaanval te hebben, is tijdens de bezwaarhoorzitting in het geheel niet over de migraine gesproken terwijl dit wel voor de hand lag als eiseres meende dat de primaire verzekeringsarts een onjuist beeld had van de omvang van haar migraineklachten, en was eiseres in staat om ondanks haar klachten 30 uur per week (flexibel) te werken. De door eiseres overgelegde informatie van de neuroloog, waarin melding wordt gemaakt van drie migraineaanvallen per maand, dateert van ruim na datum in geding (namelijk van januari tot en met maart 2020). Dat eiseres per januari 2020 bij de neuroloog aangeeft gemiddeld drie aanvallen per maand te hebben en ter zitting zelfs spreekt van vier aanvallen per maand, maakt – in het licht van de hiervoor beschreven factoren – onvoldoende aannemelijk dat dit ook per datum in geding in die frequentie aan de orde was.
Uitgaande van gemiddeld één migraineaanval per maand ten tijde in geding, is er sprake van een voor de werkgever aanvaardbaar verzuimrisico (minder dan 25%). De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2014, met vindplaats ECLI:NL:CRVB:2014:2597.
Niet gebleken is dat in de FML van 19 juni 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
3.9.
Geschiktheid voor de functies
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Administratief medewerkster (Sbc-code 315133), Machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (Sbc-code 271093) en Medewerker tuinbouw (planten, bloemen, vruchten) (Sbc-code 111010).
3.1
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 8 juli 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 9 december 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 3.8 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
3.11
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 11 augustus 2019.
4.
Weigering WIA-uitkering
In artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat de verzekerde recht heeft op toekenning van uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is.
De eerste ziektedag van eiseres was 8 september 2017. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd per 11 augustus 2019. Dit betekent dat eiseres minder dan 104 weken een ZW-uitkering ontvangen. Daaruit volgt het UWV ook terecht heeft beslist dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering, wegens het niet volmaken van de voor de WIA geldende wachttijd van 104 weken.
5. Op grond van het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
6. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden voor een proceskostenveroordeling
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 22 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.