Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had op 25 januari 2019 zijn auto geparkeerd in een betaald parkeerzone in Breda, maar had geen parkeerbelasting betaald. De heffingsambtenaar legde een naheffingsaanslag op van € 1,40, verhoogd met € 62,70 aan kosten. De belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en voerde aan dat hij niet langer dan 31 seconden voor het opleggen van de naheffing ter plaatse was en dat er een ongeschreven regel zou zijn dat er pas na 5 tot 10 minuten een naheffing wordt opgelegd.
De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag bij de heffingsambtenaar ligt. De rechtbank stelde vast dat de parkeercontroleur had geconstateerd dat de belanghebbende geen parkeerbelasting had betaald en dat de parkeerzone duidelijk was aangegeven. De rechtbank verwierp het verweer van de belanghebbende, omdat hij niet had voldaan aan zijn verplichting om de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren te betalen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.