ECLI:NL:RBZWB:2020:4232

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
BRE-19_2705GHK
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake Bijlage 109 in belastingzaak

Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een geheimhoudingsbeslissing genomen in de zaak BRE-19_2705GHK. De zaak betreft een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd in de Verenigde Staten, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft de partijen uitgenodigd voor een zitting op 24 september 2020, maar het onderzoek ter zitting vond eerder plaats op 4 september 2020. Tijdens deze zitting is de inspecteur tot de conclusie gekomen dat Bijlage 109, een notitie van een telefoongesprek met een autoriteit in de Verenigde Staten, geen op de zaak betrekking hebbend stuk is in de zin van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], heeft deze mening gedeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om van deze gezamenlijke opvatting af te wijken, waardoor de beoordeling van de geheimhouding van Bijlage 109 niet aan de orde komt. De beslissing houdt in dat zowel de geschoonde als ongeschoonde versie van Bijlage 109 niet als op de zaak betrekking hebbend kan worden aangemerkt. De beslissing is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak, als gevolg van de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/2705
beslissing van 10 september 2020
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [Plaats], Verenigde Staten,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij brieven van 17 augustus 2020 zijn partijen uitgenodigd voor de behandeling van de zaak door de meervoudige kamer ter zitting op 24 september 2020.
1.2.
Bij brief van 7 augustus 2020 heeft de inspecteur een aanvulling op zijn verweerschrift ingediend en daarbij een verzoek om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb gedaan van Bijlage 109. Het betreft een door de inspecteur gemaakte notitie van een op 28 februari 2020 met de competente autoriteit in de Verenigde Staten gevoerd telefoongesprek. De ongeschoonde versie van dit stuk heeft de inspecteur in een afzonderlijke envelop aan de rechtbank overgelegd.
1.3.
Bij brief van 18 augustus 2020 is van de zijde van belanghebbende op het in 1.2 genoemde verzoek gereageerd.
1.4.
Bij brief van 28 augustus 2020 heeft de inspecteur een geschoonde versie van het stuk overgelegd.
1.5.
Bij brief van 31 augustus 2020 is van de zijde van belanghebbende op de in 1.4 genoemde brief gereageerd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2020 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, van de zijde van belanghebbende, [A], en namens de inspecteur [verweerder]. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting wordt tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen gezonden.

2.Overwegingen

2.1.
Ter zitting heeft de inspecteur zich bij nader inzien op het standpunt gesteld dat Bijlage 109 geen op de zaak betrekking hebbend stuk is. [A] heeft hierop verklaard dezelfde mening te zijn toegedaan.
2.2.
De geheimhoudingskamer ziet geen aanleiding om af te wijken van de eensluidende opvatting van partijen dat Bijlage 109 geen op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb is. Hierdoor komt de geheimhoudingskamer niet toe aan een beoordeling van de vraag of met betrekking tot Bijlage 109 met vrucht een beroep op artikel 8:29 van de Awb kan worden gedaan.
2.3.
Wel is in dit verband nog het volgende van belang. Ter zitting is ingegaan op de situatie die ontstaat indien de kamer die de hoofdzaak behandelt (hierna: de hoofdkamer) van oordeel is dat de vraag of Bijlage 109 een op de zaak betrekking hebbend stuk in vorenbedoelde zin is, moet worden beantwoord door de hoofdkamer, ongeacht of partijen daarover een geschil aan hem hebben voorgelegd. [A] heeft verklaard dat hij, voor het geval de hoofdkamer zich gehouden acht ambtshalve de naleving van artikel 8:42 van de Awb te toetsen, ter zake van de beperkte kennisneming van Bijlage 109 de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid van de Awb verleent.
2.4.
Zoals ter zitting partijen is voorgehouden wordt de beslissing over een eventuele proceskostenveroordeling aangehouden, omdat hierover in de einduitspraak moet worden geoordeeld. Evenzeer ter beantwoording door de hoofdkamer is de ontvankelijkheidsvraag die de inspecteur in het verweerschrift heeft opgenomen. Met het hanteren van onderstaande alternatieve wijze voor het doen van openbare uitspraak hebben partijen ter zitting ingestemd.

3.Beslissing

De rechtbank bepaalt dat het stuk dat de inspecteur heeft aangeduid als Bijlage 109, zowel geschoond als ongeschoond, niet is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb.
Deze beslissing is gegeven op 10 september 2020 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze beslissing openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.