In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV. Eiseres, een 46-jarige vrouw en voormalig verpleegkundige, had zich ziekgemeld op 19 december 2018 en verzocht om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV had in een primair besluit van 31 januari 2019 vastgesteld dat eiseres geen recht had op een ZW-uitkering, omdat zij op de datum van ziekmelding geschikt was voor haar eigen werk. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 21 juni 2019 gehandhaafd, waarop eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 5 augustus 2020, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R. Wouters, en het UWV werd vertegenwoordigd door drs. S. Barto. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages voldoende onderbouwd zijn. Eiseres heeft haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat, onderbouwd met verschillende stukken, maar de rechtbank oordeelt dat deze onvoldoende objectieve informatie bevatten om de beoordeling van de verzekeringsartsen te weerleggen.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering per 19 december 2018. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. Eiseres had eerder al een ZW-uitkering die was beëindigd na een eerstejaars ziektewetbeoordeling, en het UWV heeft in deze zaak geen nieuwe medische feiten vastgesteld die een wijziging in de belastbaarheid van eiseres rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.