ECLI:NL:RBZWB:2020:4185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4929
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende duidelijkheid over woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke op 22 oktober 2019 door Werkplein werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 12 februari 2020 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 23 juli 2020 werd de zaak besproken, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.B. Visser, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.A. den Ottelander.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. De eiser stelde dat hij zijn hoofdverblijf in zijn bus had, maar kon geen verifieerbare gegevens overleggen die zijn verblijfplaats en financiële situatie onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid op de aanvrager rust en dat de eiser niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd benadrukt dat ook dak- of thuislozen controleerbare gegevens moeten verstrekken over hun verblijfplaats.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het bestreden besluit van Werkplein op een deugdelijke grondslag berustte en dat het beroep van de eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4929 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.B. Visser,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 oktober 2019 (primaire besluit) heeft Werkplein eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
In het besluit van 12 februari 2020 (bestreden besluit) heeft Werkplein het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en is dat besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 juli 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en namens Werkplein mr. C.A. den Ottelander.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 september 2019 heeft eiser een uitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet voor de algemene kosten van eisers levensonderhoud met ingang van 5 september 2019. Eiser vermeldde bij de aanvraag een briefadres te hebben op het adres [adres] te [naam woonplaats] . Dat is het adres waar zijn zus woont. Eiser vermeldde verder dat hij een zwervende thuisloze is. Ten tijde van zijn aanvraag was eiser eigenaar van een bedrijfsauto.
In de brief van 25 september 2019 heeft Werkplein bewijsstukken opgevraagd. Deze stukken dienden voor 11 oktober 2019 door eiser ingeleverd te zijn. Werkplein heeft twee ingevulde “formulieren wisselende verblijfplaats” van eiser ontvangen. Die formulieren hebben betrekking op de periode van 26 september 2019 tot en met 3 oktober 2019 en op de periode van 4 oktober 2019 tot en met 10 oktober 2019. Daarop heeft eiser verklaard dat hij geen vaste verblijfplaats heeft. Op de formulieren staat een paraaf van eiser, maar geen handtekening van de hoofdbewoners van de woningen waar eiser stelt te verblijven. Volgens die verklaringen verblijft eiser afwisselend bij zijn ouders in Etten-Leur , bij zijn zus in Etten-Leur , bij zijn vriendin in Dordrecht en in zijn bedrijfsauto op parkeerplaatsen.
Voorts zijn bankafschriften ontvangen van eiser met betrekking tot de periode van 21 augustus 2019 tot en met 21 september 2019. Op die bankafschriften is Werkplein het geringe aantal afschrijvingen in die periode opgevallen.
Met het primaire besluit heeft Werkplein eisers aanvraag afgewezen. Werkplein stelt dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn wisselende verblijfplaats. Voorts stelt Werkplein dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie en de wijze waarop eiser in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Hiermee heeft eiser niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser, zoals geadviseerd door de Commissie voor de bezwaarschriften van het Werkplein, ongegrond verklaard.
Het geschil
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de aanvraag voor een bijstandsuitkering terecht is afgewezen.
De beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet berust op een deugdelijke motivering. Eiser stelt dat hij zijn hoofdverblijf in zijn bus heeft. Die bus is als woonruimte ingericht en daar staan ook een bank en een bed in. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij bij zijn vriendin, [naam vriendin] , of bij zijn moeder, [naam moeder] , verblijft als hij niet in zijn bus verblijft. Voor de nachten zoekt eiser een kampeerplek op, waar hij meestal “wild” kampeert.
Eiser voert vervolgens aan dat hij op kosten van zijn vriendin of moeder mee-eet, als hij daar verblijft. Uit de afgelegde verklaringen van zijn vriendin en zijn moeder blijkt, volgens eiser, dat zij hem hebben bijgestaan in zijn levensonderhoud.
Eiser verklaart dat hij geen inkomen heeft uit arbeid of uit onderneming. Eiser staat wel ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak “hout doei”. Eiser drijft deze onderneming op dit moment niet. Uit de twee aangiftes omzetbelasting blijkt dat eiser geen omzet heeft gehad.
Wettelijk kader
4. De van belang zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
De beoordeling door de rechtbank
5. Het geschil heeft betrekking op de periode die begint op de datum met ingang waarvan het recht op uitkering is aangevraagd, 5 september 2019, en eindigt op de datum van het afwijzingsbesluit, 22 oktober 2019.
6. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die ten onrechte niet zijn betrokken bij de beoordeling van de aanvraag en bij de heroverweging. De beroepsgrond dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest slaagt dan ook niet.
7. De rechtbank overweegt dat bij aanvragen om bijstand de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf rust. De aanvrager dient onder meer de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:15), kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats.
Vaststaat dat eiser de “formulieren voor personen met wisselende verblijfplaats” niet volledig heeft ingevuld en daarmee geen volledige opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaatsen. Ook in de bezwaarfase heeft eiser, hoewel daar door Werkplein bij brief van 25 september 2019 expliciet om is verzocht, geen nadere informatie verschaft over zijn feitelijke verblijfplaatsen.
8. Doordat eiser geen duidelijkheid verschafte over de woon- en leefsituatie kon het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet worden vastgesteld. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3248. Eiser heeft geen verifieerbare gegevens overgelegd. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat de personen bij wie hij verblijft het niet aandurven een handtekening te zetten, maar dit komt voor zijn risico.
9. Volgens Werkplein is ook niet duidelijk hoe eiser in de periode in geding en daarvoor in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Uit de overgelegde rekeningafschriften blijkt niet dat hij uitgaven heeft voor vaste lasten of boodschappen. Omdat een eenmanszaak op eisers naam geregistreerd staat sluit Werkplein niet uit dat eiser daaruit inkomsten heeft verworven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn verklaringen dat hij geld leent bij [naam vriendin] en bij zijn moeder, en dat hij regelmatig bij hen eet, niet aannemelijk gemaakt. De verklaringen van [naam vriendin] en van eisers moeder zijn achteraf opgemaakt en zijn onvoldoende concreet. Terecht heeft Werkplein er op gewezen dat niet duidelijk is hoe eiser voorziet in andere kosten van levensonderhoud, zoals benzine en kleding.
Werkplein heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft aangetoond hoe hij in de periode voorafgaand aan de melding voor een bijstandsuitkering en in de te beoordelen periode in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De door eiser overgelegde stukken verschaffen geen opheldering over activiteiten van eisers onderneming, of over het ontbreken daarvan.
Doordat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie kan het recht op bijstand ook om die reden niet worden vastgesteld.
Slotoverwegingen
10. Naar het oordeel van de rechtbank is het college terecht tot de conclusie gekomen dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijfplaats en zijn financiële situatie. Daarmee heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering terecht afgewezen.
11. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke grondslag, en dat het in stand dient te worden gelaten. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
12. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Skalonjic, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE

Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet bestaat het recht op bijstand ten opzichte van het college van de gemeente waar belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.