ECLI:NL:RBZWB:2020:4185
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende duidelijkheid over woon- en leefsituatie
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke op 22 oktober 2019 door Werkplein werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 12 februari 2020 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 23 juli 2020 werd de zaak besproken, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.B. Visser, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.A. den Ottelander.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. De eiser stelde dat hij zijn hoofdverblijf in zijn bus had, maar kon geen verifieerbare gegevens overleggen die zijn verblijfplaats en financiële situatie onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid op de aanvrager rust en dat de eiser niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd benadrukt dat ook dak- of thuislozen controleerbare gegevens moeten verstrekken over hun verblijfplaats.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het bestreden besluit van Werkplein op een deugdelijke grondslag berustte en dat het beroep van de eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.