ECLI:NL:RBZWB:2020:3897

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6762 en 19_6767
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen omgevingsvergunning voor bomenkap

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende in Tilburg, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het college waarin zijn bezwaren tegen de verleende omgevingsvergunningen voor het kappen van bomen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De primaire besluiten betroffen de vergunningen voor het kappen van respectievelijk 50 en 59 bomen op twee locaties in Tilburg. Eiser stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, maar het college concludeerde dat hij geen zicht had op de bomen en dat de afstand tot de locaties te groot was om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het college terecht heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is. De rechtbank overweegt dat de afstand tot de locaties, het gebrek aan zicht op de bomen en de context van de woonomgeving van eiser, die zich op een bedrijventerrein bevindt, meebrengen dat eiser niet in voldoende mate wordt geraakt door de besluiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de besluiten van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/6762 en 19/6767 WABOA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2020 in de gevoegde zaken tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. D.P.W.H. Cremers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 augustus 2018 (primaire besluit [adres] ) heeft het college aan de gemeente Tilburg een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 50 bomen aan de [adres] in Tilburg.
In het besluit van 29 oktober 2018 (primaire besluit [straatnaam2] ) heeft het college aan de gemeente Tilburg een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 59 bomen nabij de zuidwestelijke hoek van de [straatnaam1] met de [straatnaam2] in Tilburg.
In de besluiten van 12 november 2019 (de bestreden besluiten [adres] respectievelijk [straatnaam2] ) heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
In beide zaken heeft het college een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van de rechtbank op 8 juli 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college mr. A.M.J. van den Biggelaar.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser woont aan de [adres eiser] in [plaatsnaam] . In april en mei 2018 zijn nabij de zuidwestelijke hoek van de [straatnaam1] met de [straatnaam2] in Tilburg (kadastraal nummer voorheen [kadastraal nummer voorheen] , nu [kadastraalnummer nu] ) (de locatie [straatnaam2] ) en op de groenstrook aan de [adres] te Tilburg (kadastraal nummer [kadastraal nummer adres] ) (de locatie [adres] ) werkzaamheden uitgevoerd. Die werkzaamheden gebeurden in opdracht van de gemeente Tilburg en bestonden onder meer uit het kappen van bomen. Na een melding van eiser in juni 2018 heeft de gemeente Tilburg voor beide locaties een omgevingsvergunning aangevraagd. Dat heeft geleid tot de primaire besluiten.
2. De kortste afstand tussen de woning van eiser (de woning) en de locatie [straatnaam2] bedraagt hemelsbreed iets meer dan 90 meter. De kortste afstand tussen de woning en de locatie [adres] bedraagt hemelsbreed circa 50 meter.
Het geschil
3. In de bestreden besluiten heeft het college geconcludeerd dat eiser geen belanghebbende is. Het college heeft daartoe overwogen dat eiser geen zicht heeft op (de bomen op) beide locaties. Ten aanzien van beide locaties ontneemt bebouwing het zicht en bij locatie [straatnaam2] ontneemt ook laanbeplanting het zicht. Daarnaast heeft het college er op gewezen dat de woning is gelegen op een bedrijventerrein met veel (zware) industrie. Verder heeft het college overwogen dat de hoeveelheid bomen die is gekapt en het gestelde onrechtmatig overheidshandelen eiser niet tot belanghebbende maakt.
4. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. Volgens eiser heeft het college niet uitgelegd waarom de afstand tot beide locaties de maatstaf is waaraan wordt getoetst. Hij meent dat er meer criteria gelden dan alleen het afstandscriterium, welk criteria ook in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Zo is ook de context van de zaak relevant. Het college heeft verzuimd de onderlinge samenhang met de context van de zaak gemotiveerd te bespreken, aldus eiser. De context bestaat volgens eiser uit het feit dat gemeente met een dubbele hoedanigheid heeft gehandeld, enerzijds als eigenaar van de locaties en anderzijds als instantie die moet toezien op naleving van de regels. Eiser stelt dat hij om die reden tevergeefs gevraagd heeft om de omgevingsdienst in te schakelen. De afwezigheid van extern toezicht, de hoeveelheid bomen die gekapt zijn en het strafbaar handelen van de gemeente, maken dat eerder sprake is van belanghebbendheid waardoor de bestuursrechter het handelen van de gemeente kan toetsen. Daarnaast stelt eiser op beide locaties onbelemmerd zicht te hebben. Eiser betwist dat in zijn woonomgeving sprake is van (zware) industrie. Verder voert eiser aan dat hij hecht aan de groenstroken, die ook goed zijn voor het leefklimaat en dat zijn woning in waarde is gedaald als gevolg van de kap.

Beoordeling

Omvang van het geschil
5. De vraag die de rechtbank in beide zaken moet beantwoorden is of het college eiser ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
Wettelijk kader
6. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage en maken onderdeel uit van deze uitspraak.
Is eiser belanghebbende?
7.1.
Om als natuurlijk persoon als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te kunnen worden aangemerkt, sprake moet zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. [1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) hanteert als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een omgevingsrechtelijke activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. [2] Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Locatie [straatnaam1]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit [straatnaam2] het college eiser terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van alle feiten en omstandigheden die zijn aangevoerd, zowel wanneer deze afzonderlijk als wanneer deze in onderlinge samenhang worden beschouwd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Afstand
7.3
De woning grenst niet direct aan de locatie. Weliswaar is de woning met de afstand van ruim 90 meter nabij gelegen, maar deze afstand volgens de rechtbank onvoldoende om eiser als belanghebbende aan te merken.
Zicht
7.4.
Uit de door het college overgelegde foto’s, gemaakt op verschillende momenten vanaf de straat voor de woning, volgt dat geen zicht bestaat op de locatie. Het zicht op de locatie wordt ontnomen door laanbeplanting en bebouwing. Uit de ter zitting door eiser overgelegde foto’s, gemaakt vanaf de uiterste hoek van zijn perceel aan de straatzijde van de woning, volgt dat mogelijk enig zicht bestaat op een gering gedeelte van de locatie. Uitgaande van enig zicht op een beperkt gedeelte van de locatie, is naar het oordeel van de rechtbank desondanks sprake van te beperkt zicht om aan te kunnen nemen dat eiser gevolgen van enige betekenis van de bomenkap ondervindt, zodat een persoonlijk belang ontbreekt (vgl. AbRS 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3634, r.o. 2.3, AbRS 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3260, r.o. 2.2 en AbRS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:685, r.o. 3.2.). De rechtbank acht het in het licht van het voorgaande niet aannemelijk dat eiser meer zicht had op de bomen toen die nog niet waren geveld.
Hoeveelheid bomen
7.5.
Het feit dat het bij deze locatie gaat om 59 bomen, leidt er naar het oordeel van de rechtbank evenmin toe dat eiser feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt. Persoonlijk belang ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan in het beroepschrift is gesteld, geen sprake geweest van “
grootscheepse” en “
extreme” kapactiviteiten, maar eerder sprake van achterstallige beheerswerkzaamheden.
Gehechtheid, leefklimaat en waardevermindering
7.6.
Voor wat betreft het gehecht zijn aan het groen op de locatie en de positieve effecten van het groen op het leefklimaat, geldt dat dit dusdanig subjectieve en algemene belangen zijn, dat eiser zich hiermee onvoldoende van anderen onderscheidt en er dus geen sprake is van een persoonlijk belang. Waardevermindering van de woning acht de rechtbank niet aannemelijk, mede gelet op de afwezigheid van enige onderbouwing van dit standpunt. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de kapwerkzaamheden het doel van beheer dienden. Op basis hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat juist instandhouding en bevordering van de groenstroken op de locatie voor de langere termijn is beoogd, waarmee de gestelde belangen van eiser juist gediend zijn.
Woonomgeving
7.7.
Ten aanzien van de vraag of er al dan niet sprake is van (zware) industrie op het bedrijventerrein waar de woning is gelegen, en zo ja in welke mate, overweegt de rechtbank dat dit theoretisch van invloed kan zijn op de ruimtelijke uitstraling van de vergunde activiteit. Indien bijvoorbeeld een solitaire boom, staande in een omgeving van enkel woningen en bedrijven, gekapt wordt, dan kan de ruimtelijke uitstraling van deze activiteit anders zijn dan wanneer diezelfde boom in een bos staat en gekapt wordt. De rechtbank stelt vast dat op het bedrijventerrein, zich zowel industriële bedrijven ([bedrijf 1] en [bedrijf 2]) als bedrijfs- en vrijstaande woningen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank is de ruimtelijke uitstraling van de bomenkap, daaronder begrepen hoeveelheid gekapte bomen en bezien in de woonomgeving van eiser, niet dusdanig dat sprake dat eiser hiervan gevolgen van enige betekenis ondervindt. Ook hierdoor ontbreekt een persoonlijk belang.
Hoedanigheden gemeente, ontbreken extern toezicht en overheidshandelen
7.8.
Ook uit de feiten dat het college aan de rechtspersoon gemeente Tilburg de omgevingsvergunning heeft verleend, dat geen extern toezicht heeft plaatsgevonden en dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden voordat de omgevingsvergunning werd aangevraagd en afgegeven, maken niet dat eiser een persoonlijk belang heeft. Met deze feiten onderscheidt eiser zich niet in voldoende mate van anderen. De rechtbank is van oordeel dat de kring van belanghebbenden hierdoor niet zodanig wordt opgerekt, dat eiser tot die kring moet worden gerekend.
Motivering
7.9.
Ook het betoog van eiser dat het college enkel het afstandscriterium heeft gehanteerd, slaagt niet. Blijkens de inhoud van het bestreden besluit [straatnaam2] heeft het college meerdere criteria, waaronder het zichtcriterium, betrokken bij zijn overwegingen. Voor zover eiser betoogt dat de bestreden besluiten een motiveringsgebrek bevatten, gaat dit betoog niet op. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit [straatnaam2] in voldoende mate blijk gegeven dat hij alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder de aanleiding en achtergrond van het primaire besluit [straatnaam2] , alsmede de onderlinge samenhang heeft betrokken bij zijn heroverweging.
Locatie [adres]
7.10.
De rechtbank is van oordeel dat ook in het bestreden besluit [adres] het college eiser terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van alle feiten en omstandigheden die zijn aangevoerd, zowel afzonderlijk als in samenhang met elkaar beschouwd.
7.11
De zaak met betrekking tot deze locatie verschilt ten opzichte de locatie [straatnaam2] in afstand, zicht en hoeveelheid gekapte bomen, zodat de rechtbank op deze elementen hierna afzonderlijk zal ingaan. Ten aanzien van de overige gronden die zijn aangevoerd, geldt dat deze in beide zaken gelijk zijn en dat deze naar het oordeel van de rechtbank tot dezelfde conclusies leiden als die ten aanzien van de locatie [straatnaam2] . De rechtbank volstaat daarom met de verwijzing naar hetgeen hiervoor, in rechtsoverweging 7.6 tot en met 7.9, is overwogen.
Afstand
7.12.
Ook hier grenst eisers woning niet direct aan de locatie. Weliswaar is de afstand van circa 50 meter kleiner maar toch rechtvaardigt deze afstand ook hier niet dat eiser als belanghebbende wordt aangemerkt, ook niet wanneer de rechtbank deze afstand in onderlinge samenhang met de overige feiten en omstandigheden beziet.
Zicht
7.13.
Het college heeft foto’s overgelegd ter hoogte van de woning van eiser in de richting van locatie. Hierop zijn geen (delen van) bomen te zien. Het zicht wordt ontnomen door bebouwing. Ter zitting heeft eiser foto’s overgelegd die hij heeft gemaakt vanuit het raam van de eerste verdieping van zijn kantoorpand. Vanuit het raam kijkt eiser uit op zijn woning en de [straatnaam1] , maar op de foto’s zijn enkele boomkruinen waar te nemen die staan op de locatie. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij, om deze foto’s te kunnen nemen, het raam heeft moeten openen en zijn camera schuin naar achteren moeten draaien. Bij een gesloten raam heeft eiser geen zicht op de bomen of op de locatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan heeft eiser te beperkt zicht op de locatie om aan te kunnen nemen dat hij gevolgen van enige betekenis ondervindt van de bomenkap, zodat het college hem ook in dit geval terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
Hoeveelheid bomen
7.14.
Voor wat betreft de hoeveelheid van 50 bomen waarvan de kap in het primaire besluit [adres] is gelegaliseerd, is het oordeel van de rechtbank inhoudelijk gelijkluidend als ten aanzien van de locatie [straatnaam1] zoals weergegeven in rechtsoverweging 7.5.
Conclusie
8. Het college heeft eiser, zowel in het bestreden besluit [straatnaam2] als in het bestreden besluit [adres] , terecht niet als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaken.
9. In beide zaken zal het beroep ongegrond worden verklaard.
10. In beide zaken bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep in beide zaken ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel – Thelosen, griffier, op 19 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Awb
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien (a) niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag van dat bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt.

Voetnoten

1.AbRS 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1514.
2.AbRS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.