ECLI:NL:RBZWB:2020:3858

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7934 VV en AWB- 20_7935 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van uitkering op grond van de Participatiewet en verlenging van de opschortingsperiode

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Het eerste besluit, genomen op 2 juli 2020, hield in dat haar uitkering op grond van de Participatiewet werd opgeschort. Het tweede besluit, van 30 juli 2020, verlengde deze opschorting. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert en geen inkomen heeft.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat een zitting achterwege kan blijven. In de overwegingen van de uitspraak wordt ingegaan op de rechtmatigheid van de opschorting. De voorzieningenrechter stelt vast dat de opschorting van het recht op uitkering in het eerste besluit is ingegaan op 23 juni 2020 en dat de maximale duur van acht weken inmiddels is verstreken. Dit betekent dat de opschorting niet langer van toepassing is en verzoekster recht heeft op uitbetaling van haar bijstandsuitkering.

De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de gevraagde schorsing van de bestreden besluiten niet kan leiden tot het door verzoekster beoogde doel. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling, aangezien de bestreden besluiten geen belemmering meer vormen voor de bijstandsverlening. De uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van griffier mr. P. Oudkerk, en is openbaar gemaakt op 19 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7934 PW VV en BRE 20/7935 PW VV

uitspraak van 19 augustus 2020 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 2 juli 2020 (bestreden besluit I) waarbij haar uitkering op grond van de Participatiewet is opgeschort. Zij heeft ook bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 juli 2020 (bestreden besluit II), waarbij de opschorting van de uitkering is verlengd. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat de opschorting onrechtmatig is. Zij heeft geen inkomen en er is een acute financiële noodsituatie ontstaan.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht de bestreden besluiten te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. In artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet is bepaald dat, onder de in dat artikellid beschreven omstandigheden, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat het recht op uitkering in bestreden besluit 1 is opgeschort met ingang van 23 juni 2020. De maximale duur van de opschorting, namelijk acht weken, is inmiddels verstreken. Met het oog op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1404) overweegt de voorzieningenrechter dat bestreden besluit 2 niet een nieuw opschortingsbesluit is, maar een mededeling dat de opschorting, waar in bestreden besluit 1 toe is besloten, wordt voortgezet.
Omdat de maximale duur van de opschorting is verstreken vormen de bestreden besluiten niet langer een belemmering voor bijstandverlening. Anders gezegd: verzoekster heeft ook zonder de gevraagde voorziening recht op uitbetaling van haar bijstandsuitkering.
5. Dat kan anders zijn, overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede, als het recht op uitkering inmiddels is ingetrokken. Maar in dat geval kan schorsing van de bestreden besluiten niet leiden tot het door verzoekster beoogde doel, hervatting van de uitbetaling van de uitkering. Verzoekster kan dan bezwaar maken tegen de intrekking van de uitkering, en zij kan in het kader van die bezwaarprocedure een verzoek om voorlopige voorziening indienen.
6. Nu de gevraagde schorsing van het bestreden besluit niet kan leiden tot het door verzoekster beoogde doel heeft zij geen belang bij haar verzoeken om voorlopige voorziening. Die verzoeken dienen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 19 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.