Op 11 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het verzet was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 20 januari 2020, waarin het beroep van [naam eiser] tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de Regeling Tegemoetkoming chroom-6 kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college op 30 oktober 2019 alsnog had beslist op de aanvraag, waardoor er geen procesbelang meer was voor het beroep.
In de verzetzaak werd de vraag aan de verzetrechter voorgelegd of de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was. Het college voerde aan dat de brief van 30 oktober 2019 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen publiekrechtelijke rechtshandeling betrof. De verzetrechter oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de brief van 30 oktober 2019 niet als een besluit kon worden aangemerkt. De verzetrechter concludeerde dat het verzet gegrond was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank verviel.
De verzetrechter stelde vast dat het verzoek van [naam eiser] om een tegemoetkoming niet kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb, omdat hij geen tROM-deelnemer of tROM-medewerker was. Hierdoor waren er geen wettelijke termijnen gaan lopen en was er geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, maar er kan wel hoger beroep worden ingesteld tegen de uitspraak op het beroep.