ECLI:NL:RVS:2002:AE5766

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102665/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot ontbinding koopovereenkomst bouwkavel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 maart 2001. De appellant had burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode verzocht om de ontbinding van een koopovereenkomst inzake een bouwkavel. Dit verzoek werd door de burgemeester en wethouders niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 juni 2002, waarbij de appellant in persoon verscheen, bijgestaan door een gemachtigde, en de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door een ambtenaar. De Raad overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is. Het niet tijdig nemen van een besluit kan gelijkgesteld worden met een besluit, maar in dit geval was het verzoek van de appellant om de koopovereenkomst te ontbinden een civielrechtelijke aangelegenheid en niet een publiekrechtelijke rechtshandeling.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen publiekrechtelijke grondslag was voor het nemen van een besluit op het verzoek van de appellant. Het verzoek om ontbinding van de koopovereenkomst viel buiten de reikwijdte van de Awb, en het niet reageren op dit verzoek kon niet als een besluit worden aangemerkt. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200102665/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 maart 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.
1. Procesverloop
Bij brief van 23 oktober 1999 heeft appellant burgemeester en wethouders van Sint-0edenrode (hierna: burgemeester en wethouders) verzocht de tussen burgemeester en wethouders en [partij] gesloten overeenkomst van koop en verkoop inzake een bouwkavel te ontbinden.
Bij besluit van 25 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders het tegen het uitblijven van een besluit van burgemeester en wethouders op dit verzoek door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 11 januari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 20 maart 2001, verzonden op 12 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.A.M. Hendriks, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Gelet op de bewoordingen en de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling is voor de vaststelling welke voorzieningen openstaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit, bepalend het antwoord op de vraag welke voorzieningen zouden openstaan, indien een reëel besluit zou zijn genomen.
2.2. De tussen burgemeester en wethouders en [partij] gesloten overeenkomst van koop en verkoop inzake een bouwkavel betreft een privaatrechtelijke aangelegenheid en houdt geen publiekrechtelijke rechtshandeling in, nu het niet de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid betreft. De omstandigheid dat de voorwaarden waaronder de gemeente bereid is privaatrechtelijke overeenkomsten inzake de verkoop van bouwgrond aan te gaan zijn vastgelegd in de “Verordening inzake de verkoop van bouwgrond aan particulieren”, heeft niet tot gevolg dat niet langer sprake is van een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Dat in de gesloten koopovereenkomst wordt verwezen naar het Beleidsplan wonen kan evenmin tot de conclusie leiden dat geen sprake is van een civielrechtelijke aangelegenheid.
2.3. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zich geen situatie voordeed waarin bezwaar kan worden gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het verzoek van appellant van 23 oktober 1999, inhoudende de wens de koopovereenkomst te ontbinden, betreft een civielrechtelijke aangelegenheid. Er bestaat geen publiekrechtelijke grondslag voor het nemen van een besluit op dit verzoek. Een reactie van burgemeester en wethouders op dit verzoek kan derhalve niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en het niet reageren op dit verzoek kan dientengevolge niet met een besluit worden gelijkgesteld. Het bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002
378.