ECLI:NL:RBZWB:2020:3830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 19_568 en AWB- 19_3007
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering en opgelegde boete wegens vermeende gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. Wouters, en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres had beroep ingesteld tegen besluiten van Orionis waarbij haar bijstandsuitkering werd ingetrokken en een boete werd opgelegd. De intrekking van de bijstandsuitkering betrof de periode van 23 augustus 2018 tot en met 30 september 2018, waarbij Orionis stelde dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met haar nichtje zonder dit te melden. Eiseres betwistte deze claim en voerde aan dat zij haar inlichtingenplicht niet had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de huisbezoeken die door Orionis waren uitgevoerd onrechtmatig waren, omdat er geen redelijke grond was voor deze bezoeken. De rechtbank concludeerde dat de bevindingen van de huisbezoeken niet gebruikt mochten worden om de intrekking van de bijstandsuitkering te onderbouwen. Aangezien Orionis niet had aangetoond dat eiseres in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerde, verklaarde de rechtbank de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de primaire besluiten. Orionis werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/568 PW en 19/3007 PW

uitspraak van 13 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2018 (primaire besluit 1, zaaknummer 19/568) heeft Orionis de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 23 augustus 2018 tot en met 30 september 2018 en is een bedrag van € 1.221,58 van haar teruggevorderd.
In het besluit van 24 januari 2019 (bestreden besluit 1, zaaknummer 19/568) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
In het besluit van 31 januari 2019 (primaire besluit 2, zaaknummer 19/3007) is aan eiseres een boete van € 610,- opgelegd.
In het besluit van 13 juni 2019 (bestreden besluit 2, zaaknummer 19/3007) is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Orionis heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens Orionis waren aanwezig mr. N.M. Feijtel en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande op grond
van de Participatiewet.
Op 23 augustus 2018 is in de Basisregistratie Personen (BRP) opgenomen dat het nichtje van eiseres ( [naam nichtje] ) het uitkeringsadres van eiseres als briefadres gebruikt. Daarin heeft Orionis aanleiding gezien een onderzoek te starten naar de woon- en leefsituatie van eiseres. In dat kader heeft op 2 oktober 2018 een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden, zijn over de periode van 5 oktober 2018 tot en met 28 oktober 2018 waarnemingen verricht bij de woning van eiseres en heeft op 31 oktober 2018 opnieuw een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport onderzoek handhaving. Geconcludeerd is dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met haar nichtje.
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek zijn de primaire en bestreden besluiten genomen.
Eiseres heeft per 6 november 2018 opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd en verkregen.
2. In geschil is de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering en de opgelegde boete over de periode van 23 augustus 2018 tot en met 30 september 2018. Meer specifiek in geschil is of eiseres in die periode een gezamenlijke huishouding voerde met haar nichtje zonder dit aan Orionis te melden.
3. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk uit eigen beweging bij zowel de gemeente Middelburg als bij Orionis heeft gemeld dat haar nichtje op haar adres zou worden ingeschreven. Daarbij heeft zij ook specifiek vermeld dat het adres alleen zou worden gebruikt als postadres. Anders dan verweerder stelt, heeft eiseres haar inlichtingenplicht dus niet geschonden. Verder is geen sprake geweest van ‘informed consent’ of van een ‘redelijke grond’ bij het afleggen van de huisbezoeken. Aan eiseres is onvoldoende uitgelegd wat de doelstelling van het huisbezoek was en er is onvoldoende rekening gehouden met haar medische problematiek. Dit betekent dat de bevindingen van de huisbezoeken en de verklaringen die zij bij de huisbezoeken heeft afgelegd niet aan de intrekking en terugvordering ten grondslag mogen worden gelegd. De enkele inschrijving als briefadres is onvoldoende grondslag voor een huisbezoek. Er had bovendien ook gekozen kunnen worden voor een minder belastende maatregel, zoals een gesprek op kantoor van Orionis of het controleren van bankafschriften en watergebruik. Er is sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. Verder is er geen sprake van een gezamenlijke huishouding met haar nichtje. Er is namelijk geen sprake van hoofdverblijf van het nichtje op het uitkeringsadres, noch is er sprake van wederzijdse zorg. Eiseres heeft verwezen naar een schriftelijke verklaring van zowel haar nichtje als haar zoon.
4. De rechtbank oordeelt hierover het volgende.
4.1
De te beoordelen periode loopt van 23 augustus 2018 tot en met 30 september 2018.
4.2
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat Orionis de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Orionis dient daarom aannemelijk te maken dat eiseres in de hier te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde met haar nichtje.
4.3
Van een gezamenlijke huishouding is op grond van artikel 3, derde lid, van de Participatiewet sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en sprake is van wederzijdse zorg, bestaande uit financiële verstrengeling of anderszins.
Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.4
Orionis heeft de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding grotendeels gebaseerd op de bevindingen van de huisbezoeken van 2 en 31 oktober 2018 en de verklaringen die eiseres daarbij heeft afgelegd.
4.5
Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat voor het afleggen van de huisbezoeken aan het uitkeringsadres geen redelijke grond aanwezig was.
4.6
De rechtbank volgt eiseres in dat standpunt en is van oordeel dat voor zowel het eerste als het tweede huisbezoek een redelijke grond ontbrak. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
4.6.1
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het bestuursorgaan deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. Aldus dient bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het huisrecht is gemaakt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, tevens te worden onderzocht of het noodzakelijk is om een huisbezoek als controlemiddel in te zetten en of dat controlemiddel proportioneel is. Bij dat laatste is vooral van belang de vraag of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat aan het bestuursorgaan geen andere passende, minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken. Beide elementen vormen onderdeel van de beantwoording van de vraag of een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en het bestuursorgaan zal zich volgens de rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), dan ook van beide elementen rekenschap moeten geven voorafgaand aan het inzetten van dit verstrekkende controlemiddel (zie recent nog de uitspraak van 3 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3914).
Eerste huisbezoek (2 oktober 2018)
Op grond van eveneens rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 28 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7102) is de enkele omstandigheid dat blijkens de BRP het adres van eiseres ook het briefadres van het nichtje was, onvoldoende om een redelijke grond voor een huisbezoek aan te nemen. Ter zitting heeft Orionis aangevoerd dat niet alleen de inschrijving als briefadres aanleiding is geweest voor het huisbezoek, maar dat uit voorafgaand administratief onderzoek ook aanwijzingen naar voren kwamen van financiële verstrengeling tussen eiseres en haar nichtje. De rechtbank heeft in het dossier echter geen stukken (of verwijzingen daarnaar) gezien van een dergelijk administratief onderzoek. Integendeel, in de wel aanwezige stukken, zoals het rapport ‘onderzoek handhaving’ en de nota voor de bezwaarschriftencommissie blijkt dat de inschrijving als briefadres de enige en directe aanleiding is geweest voor het eerste huisbezoek op 2 oktober 2018. Niet valt in te zien waarom eiseres niet eerst kon worden uitgenodigd voor een gesprek op kantoor van Orionis waarna - zo nodig direct aansluitend - een huisbezoek had kunnen worden afgelegd.
Tweede huisbezoek (31 oktober 2018)
Ook voor het tweede onaangekondigde huisbezoek bestond naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende redelijke grond. Dit tweede huisbezoek is afgelegd naar aanleiding van waarnemingen bij de woning van eiseres in de periode van 5 oktober 2018 tot en met 28 oktober 2018, waarbij op de volgende data en tijdstippen de auto van het nichtje bij de woning is aangetroffen:
Vrijdag 5 oktober 2018 om 19.16 uur;
Donderdag 25 oktober 2018 om 20.30 uur;
Vrijdag 26 oktober 2018 om 6.30 uur;
Zaterdag 27 oktober 2018 om 6.30 uur;
Zondag 28 oktober 2018 om 17.30 uur.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook deze vijf waarnemingen van de auto van het nichtje (in combinatie met de inschrijving van het briefadres) nog onvoldoende voor een redelijke grond voor een onaangekondigd huisbezoek. De enkele omstandigheid dat de auto van het nichtje op vijf momenten bij de woning is aangetroffen, betekent in dit geval naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat redelijkerwijs aan de juistheid of volledigheid van de door eiseres verstrekte gegevens kon worden getwijfeld, zeker indien het eerste onrechtmatige huisbezoek wordt weggedacht. Daarvoor is de auto van het nichtje naar het oordeel van de rechtbank te weinig keer bij de woning van eiseres aangetroffen. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank ook bij het tweede huisbezoek niet voldaan aan het vereiste van subsidiariteit. Als de verrichte waarnemingen in combinatie met de inschrijving van het briefadres aanleiding gaven tot twijfel aan het recht op uitkering, dan stonden Orionis andere passende en minder ingrijpende middelen ter beschikking om de rechtmatigheid van de uitkering van eiseres te onderzoeken. Daarbij valt opnieuw te denken aan een gesprek op kantoor van Orionis waarna - zo nodig direct aansluitend - een huisbezoek had kunnen worden afgelegd.
4.7
Nu voor de beide huisbezoeken een redelijke grond ontbrak, had eiseres erop gewezen moeten worden dat weigeren van toestemming voor een huisbezoek geen (directe) gevolgen had voor de bijstandsverlening (‘informed consent’). De bewijslast hierover rust op Orionis. Uit het van het eerste huisbezoek opgemaakte verslag blijkt dat eiseres voorafgaand aan het binnentreden is geïnformeerd over de reden van het huisbezoek en dat aan haar is meegedeeld dat het weigeren van het huisbezoek wèl gevolgen heeft voor het recht op uitkering. Nu er geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek was, is eiseres ten onrechte bij het huisbezoek voorgehouden dat zij verplicht was daaraan mee te werken en dat weigering van dit huisbezoek directe consequenties zou hebben voor de uitkering. Dit betekent dat de toestemming voor het binnentreden van de woning niet is verleend op basis van ‘informed consent’. Uit het verslag van het tweede huisbezoek blijkt in het geheel niet dat eiseres is gewezen op wat de consequenties zijn bij het weigeren van een huisbezoek, zodat ook voor dit huisbezoek geen informed consent is gegeven. De huisbezoeken op
2 oktober 2018 en 31 oktober 2018 zijn dan ook onrechtmatig.
4.8
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK8928) brengt een onrechtmatig huisbezoek in een geval als hier aan de orde, mee dat het bijstandverlenend orgaan de bevindingen van dat huisbezoek in beginsel niet mag gebruiken bij de beoordeling van het recht op bijstand van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. In dit geval bestaan geen aanknopingspunten om van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent dat wat tijdens de huisbezoeken door eiseres tegenover de handhavingsmedewerkers is verklaard en door deze medewerkers tijdens de huisbezoeken is waargenomen, buiten beschouwing dient te blijven bij de beantwoording van de vraag of eiseres en haar nichtje in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden.
4.9
De besluitvorming in deze zaak is bijna volledig gebaseerd op de bevindingen van de huisbezoeken en de daarbij afgelegde verklaringen. De waarnemingen die in de maand oktober 2018 bij het uitkeringsadres zijn verricht, en waarbij uitsluitend de auto van het nichtje in de nabijheid is aangetroffen, zijn volstrekt onvoldoende om aan te tonen dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en haar nichtje.
4.1
Gelet hierop is niet aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand voldaan. Orionis heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding met haar nichtje voerde. De terugvordering en de boete zijn op dezelfde onderzoeksbevindingen en dezelfde conclusie gebaseerd als de intrekking. Dit betekent dat de beslissingen tot intrekking en terugvordering en de boete niet berusten op een toereikende feitelijke grondslag. De bestreden besluiten zijn dan ook niet deugdelijk gemotiveerd.
5. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Gelet op het tijdsverloop is het niet aannemelijk dat nader onderzoek ter onderbouwing van het standpunt van Orionis nog mogelijk is. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om, met het oog op definitieve beslechting van het geschil, zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten waaraan hetzelfde gebrek kleeft als aan de bestreden besluiten, te herroepen. Dit betekent dat de intrekking, de terugvordering en de boete van tafel zijn.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet Orionis in beide zaken aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook zal de rechtbank Orionis in beide zaken veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3.675,- (4 punten voor de intrekking en terugvordering inclusief de bezwaarprocedure en 3 punten voor de boete inclusief de bezwaarprocedure, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van 2 x € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.675,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 13 augustus 2020, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.