ECLI:NL:RBZWB:2020:3821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4872
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid van taxichauffeur

Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I.A.C. Cools, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 augustus 2019, waarin zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 5 november 2018 werd beëindigd. De rechtbank heeft op 6 juli 2020 een zitting gehouden in Breda, waar de eiser aanwezig was, maar het UWV niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die als taxichauffeur werkte, op 29 mei 2018 uitviel door knieklachten en dat zijn dienstverband op 31 mei 2018 eindigde. Het UWV had de ZW-uitkering toegekend vanaf 1 juni 2018, maar verklaarde hem hersteld per 5 november 2018.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de medische rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV. De verzekeringsarts b&b concludeerde dat er geen eenduidig ziektebeeld was en dat de eiser in staat was om zijn eigen werkzaamheden te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank vond dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van de eiser geen belemmering vormden voor werkhervatting.

De uitspraak werd gedaan door mr. P.H.J.G. Römers en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4872 ZW

uitspraak van 13 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 augustus 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als taxichauffeur. Voor dat werk is hij op 29 mei 2018 uitgevallen vanwege knieklachten. Op 31 mei 2018 is het dienstverband van eiser bij Taxi [naam taxibedrijf] geëindigd. Het UWV heeft aan eiser met ingang van 1 juni 2018 een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 12 december 2018 (primair besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 5 november 2018. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft
beëindigd per 5 november 2018.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als taxichauffeur als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 12 augustus 2019 aangegeven dat uit de bekende medische gegevens geen eenduidig classificeerbaar ziektebeeld naar voren komt. Eiser heeft weliswaar diverse klachten en stoornissen, waaronder klachten aan de rechterknie, nek-/rugklachten, bloed bij de ontlasting, moeheid en verhoogde schildklieractiviteit, maar met de rechterknie ging het volgens de huisarts rond de datum in geding weer goed. Van klinisch relevante afwijkingen bij bloedonderzoek is niet gebleken. De moeheid was vooral gerelateerd aan koffiedrinken en de nek-/rugpijn bestond al langere tijd en heeft eiser niet belemmerd om vóór en na de datum in geding zijn werk uit te voeren. De huisarts voert geen nadere diagnostiek uit en zet geen therapie in. Dit wijst er volgens de verzekeringsarts b&b op dat deze klacht als klinisch irrelevant beschouwd moet worden en niet het directe gevolg is van een structurele afwijking. Eiser heeft ook met het sinds enkele jaren bestaande - eenmaal per maand voorkomende - bloed bij de ontlasting zijn werk kunnen doen. Ook deze klacht vormt volgens de verzekeringsarts b&b geen reden voor arbeidsongeschiktheid.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat verweerder aangeeft dat eiser in staat moet worden geacht om zijn eigen werkzaamheden te verrichten omdat hij vóór en na de datum in geding werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden die eiser vóór de datum in geding verrichtte besloegen echter een relatief korte periode. De werkzaamheden na de datum in geding zijn pas geruime tijd na de datum aangevangen. Die omstandigheid is dan ook niet van invloed op de vraag of eiser op de datum in geding werkzaamheden zou kunnen verrichten. De medische beperkingen zijn volgens eiser onvoldoende onderkend. Het bestreden besluit is op ontoereikende wijze gemotiveerd. Eiser verzoekt de rechtbank een onafhankelijk deskundige te benoemen.
5.3
Oordeel rechtbank over de beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder knieklachten. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De verzekeringsarts b&b heeft ten aanzien van de klachten aan de rechterknie, nek-/rugklachten, het bloed bij de ontlasting en de moeheid aangegeven waarom deze klachten geen belemmering vormen voor de werkhervatting.
De rechtbank ziet, mede gelet op het feit dat eiser in beroep geen medische informatie heeft ingediend, geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de conclusie van de verzekeringsarts b&b ziet de rechtbank geen reden om een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
De omstandigheid dat eiser op de datum in geding pas kort werkte als taxichauffeur, maakt niet dat de functie van taxichauffeur niet als ‘zijn arbeid’ zou moeten worden aangemerkt. Volgens de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2866) moet in principe worden uitgegaan van het laatste verrichte feitelijke werk voor ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet, ook als is dit werk maar heel kort gedaan.
6. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 5 november 2018. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 13 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak mede te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.