In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had in 2019 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn rijbewijs, waarbij het CBR hem rijgeschikt verklaarde voor de categorie B tot en met 31 mei 2022, maar met een termijnbeperking van drie jaar. Eiser was het niet eens met deze termijnbeperking en de voorwaarde dat hij een bril moest dragen tijdens het autorijden. Hij stelde dat hij voor vijf jaar rijgeschikt had moeten worden verklaard, conform het advies van zijn oogarts, en dat de opgelegde voorwaarde onterecht was.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 24 juni 2020 zijn beide partijen gehoord. Eiser voerde aan dat hij geen maculadegeneratie had, maar diabetische retinopathie, en dat hij in staat was om zonder speciale bril te rijden. Het CBR verdedigde zijn besluit door te verwijzen naar een vuistregel voor progressieve oogaandoeningen, die een termijnbeperking van één jaar zou vereisen, maar in dit geval had het CBR in positieve zin afgeweken van deze vuistregel door een termijn van drie jaar toe te kennen.
De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had afgeweken van het advies van de oogarts, omdat het CBR een gemotiveerd besluit had genomen dat was toegespitst op de situatie van eiser. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.