ECLI:NL:RBZWB:2020:3522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
02-070354-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zware verwondingen door roekeloos rijgedrag en verlaten van de plaats van het ongeval

Op 31 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 mei 2019 betrokken was bij een ernstig verkeersongeval in Wagenberg. De verdachte, bestuurder van een personenauto, heeft zijn voertuig opzettelijk naar links gestuurd om te voorkomen dat een motorrijder hem zou inhalen. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de motorrijder, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken sleutelbeen en meerdere ribfracturen. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag, wat in strijd is met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, evenals een rijontzegging van vijf jaar, en oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 22.941,53 vorderde. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 7.137,83 toe aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/070354-20
vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Snoeks, en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Feiten 1 en 2
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, en dat verdachte de plaats van dat verkeersongeval heeft verlaten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en gebruikt daarbij onder meer de aangifte van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), de beschrijving van het letsel van het slachtoffer, het proces-verbaal technisch onderzoek en schade-inpassing en het proces-verbaal van bevindingen van het gesprek met verdachte, dat door de politie is opgenomen met de bodycam, voor het bewijs.
Naar de opvatting van de officier van justitie kan op grond van die bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging weergegeven feitelijke gedragingen heeft begaan. Als gevolg daarvan heeft hij het slachtoffer aangereden, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De feitelijke gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als roekeloos, gelet op de hoge eisen die de Hoge Raad daaraan stelt, zodat verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken. De combinatie van de feitelijke gedragingen rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden wel de conclusie dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen. Daarom is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit (verlaten plaats ongeval), gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het slachtoffer met zijn motorfiets op zijn auto is ingereden, waardoor het slachtoffer kennelijk is gevallen. Niet hij, maar de motorrijder is schuldig aan het ongeval.
Verdachte heeft bevestigd dat hij na het verkeersongeval zonder te stoppen is doorgereden, omdat hij de motorrijder gevaarlijk vindt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
De rechtbank dient vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden de conclusie kunnen rechtvaardigen, dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding letsel heeft opgelopen en dat dit letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte wist dat het slachtoffer op de motorfiets hem links wilde inhalen. Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte dat wilde voorkomen en om die reden naar links heeft gestuurd. Een aantal uren na het ongeval heeft hij immers tegen de politie gezegd dat hij naar links toe is gegaan om te voorkomen dat de motorrijder hem zou inhalen. Nu verdachte dit kort na het ongeval heeft verklaard, houdt de rechtbank hem aan deze verklaring.
Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte zijn auto vrij abrupt naar links stuurde op het moment dat hij tijdens het passeren naast de auto reed en hem bewust aanreed. Dit wordt door verdachte ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier met onvoldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte zijn auto met opzet naar links stuurde om het slachtoffer op de motorfiets aan te rijden.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als roekeloos in de zin van artikel 175 lid 2 WVW, gezien de hoge eisen die daar volgens vaste rechtspraak voor gelden. Gelet op het voorgaande kan immers niet worden geconcludeerd dat verdachte bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel heeft veronachtzaamd. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Wel staat voor de rechtbank vast dat verdachte met opzet naar links stuurde terwijl hij wist dat hij werd ingehaald door de motorrijder. Op grond van de resultaten van het technisch onderzoek en de schade-inpassing blijkt dat verdachte zijn auto naar links heeft gestuurd op het moment dat de motorfiets zich links naast hem bevond. Nu verdachte en de motorrijder met een aanzienlijke snelheid reden en het een feit van algemene bekendheid is dat een motorijder een kwetsbare verkeersdeelnemer is, kunnen de feitelijke gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake is van een zeer hoge mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW, die grenst aan roekeloosheid.
De verklaring van verdachte, dat het slachtoffer met zijn motorfiets op hem is ingereden, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. De kans op ernstige gevolgen voor een motorrijder als een motorfiets zijdelings inrijdt op een auto is zo groot dat alleen daarom al de door verdachte geschetste gang van zaken onwaarschijnlijk is. Ook past de bewering van verdachte, dat de motorrijder tweemaal op hem is ingereden, niet in het technisch onderzoek en de schade-inpassing.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Feit 2
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat aan de motor- rijder letsel en schade was toegebracht, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 24 mei 2019 te Wagenberg, gemeente Drimmelen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Wagenbergsebaan (N285) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig naar links over een verdrijvingsvlak te sturen en naar links over de rijbaan (bestemd voor het tegemoetkomend verkeer) te sturen, terwijl een bestuurder van een motorfiets het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig links wilde inhalen en die motorrijder zich (gedeeltelijk) links naast het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig bevond, waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met die motorrijder, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen en ernstig letsel aan de borstkas en meerdere gebroken ribben en een breuk in het rechter schouderblad en een breuk aan een onderarm, werd toegebracht;
2
die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Wagenberg, gemeente Drimmelen op/aan de Wagenbergsebaan (N285) op 24 mei 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een motorrijder, genaamd [slachtoffer] , letsel en schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (hierna: rijontzegging) van twee jaar. De officier van justitie heeft bij haar strafeis onder meer rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de ernst van de feiten en de laakbare houding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 24 mei 2019 een verkeersongeval veroorzaakt. Toen het slachtoffer op zijn motorfiets de auto van verdachte wilde inhalen, heeft verdachte zijn auto bewust naar links gestuurd, omdat hij wilde voorkomen dat het slachtoffer hem zou inhalen. Verdachte heeft de motorrijder daarbij op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer gestuurd, terwijl zij met een behoorlijke snelheid reden en een motorrijder bovendien een kwetsbare verkeersdeelnemer is. Er mag daarom van geluk gesproken worden dat het slachtoffer dit heeft overleefd. Na dit verkeersongeval heeft verdachte zich ook niet om het slachtoffer bekommerd, maar heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ter zitting heeft het slachtoffer verwoord wat voor gevolgen het verkeersongeval voor hem heeft gehad en nog altijd heeft. Zo heeft hij elf dagen in het ziekenhuis gelegen - waarvan drie dagen op de intensive care - en veel pijn gehad. Hij heeft diverse operaties gehad, ook onlangs nog, en nog steeds is niet duidelijk of algeheel herstel van alle opgelopen verwondingen mogelijk is. Daarnaast zijn er geestelijke gevolgen voor hem en zijn vriendin, die zelfs psychische hulp heeft moeten inschakelen. Hij vraagt zich ook af of hij ooit nog motor zal durven rijden.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Wel blijkt uit de politiemutaties in het dossier dat verdachte bij opmerkelijk veel verkeersruzies betrokken is geweest.
De rechtbank houdt voorts rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hanteren. Op grond van deze oriëntatiepunten past bij een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld, een gevangenisstraf van 4 maanden
en een rijontzegging van twee jaar. De rechtbank acht dit in beginsel een passende straf. Zij ziet geen reden om af te zien van een gevangenisstraf en in plaats daarvan een taakstraf op te leggen, zoals de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank ziet redenen om een langere rijontzegging, namelijk van vijf jaar, op te leggen. Verdachte heeft ter zitting geen enkel inzicht getoond in het onaanvaardbare van zijn handelen. Nu hij bovendien een historie aan verkeersruzies heeft, heeft de rechtbank er geen enkel vertrouwen in dat verdachte op een verantwoorde manier aan het verkeer kan deelnemen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van vier maanden en daarnaast een rijontzegging voor vijf jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 22.941,53 voor feit 1, bestaande uit € 2.941,53 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ter zake van de kosten voor de fysiotherapie van € 1.334,13 voldoende aannemelijk is gemaakt en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht verdachte ook aansprakelijk voor die schade.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade ter zake van de helm en de motorkleding van € 1.607,40 overweegt de rechtbank dat verdachte niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de vergoeding van de nieuwprijs van die goederen. Nu de benadeelde partij ter zitting heeft toegelicht dat de helm en de motorkleding vijf jaar oud waren, zal de rechtbank een redelijke afschrijving van 50% toepassen op de nieuwprijs. De rechtbank zal deze vordering daarom toewijzen tot € 803,70 en voor het overige afwijzen.
Voor de rechtbank staat ook vast dat sprake is van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte hiervoor aansprakelijk is. De hoogte van die schade is echter lastig vast te stellen, omdat er nog geen eindtoestand is bereikt en de rechtbank niet beschikt over het medische dossier. De rechtbank acht een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 in ieder geval redelijk en billijk. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, te weten 24 mei 2019.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij van € 7.137,83 zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat de inning wordt gedaan door het CJIB en dat, als verdachte niet betaalt, gijzeling kan worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 5 jaar;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 7.137,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf 24 mei 2019 tot aan de dag der algehele betaling, waarvan een bedrag van € 2.137,83 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade;
- wijst de vordering tot vergoeding van de materiële schade voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelde van zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), € 7.137,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf 24 mei 2019 tot aan de dag der algehele betaling, te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling
70 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Collombon en mr. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 juli 2020.
mr. Collombon en mr. Gillesse zijn verhinderd om te tekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Wagenberg, gemeente Drimmelen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Wagenbergsebaan en/of de N285 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, naar links over een verdrijvingsvlak te sturen en/of (gedeeltelijk) naar links over de rijbaan (bestemd voor het tegemoetkomend verkeer) te sturen, (zulks) terwijl een bestuurder van een motorfiets het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig links wilde inhalen en/of die motorrijder zich (gedeeltelijk) links naast het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig bevond, (mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met die motorrijder, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen en/of ernstig letsel aan de borstkas en/of meerdere gebroken ribben en/of een breuk in het rechter schouderblad en/of een breuk aan een onderarm, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Wagenberg, gemeente Drimmelen als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Peugeot, kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, de Wagenbergsebaan en/of de N285, naar links heeft gestuurd over een verdrijvingsvlak en/of (gedeeltelijk) naar links over de rijbaan (bestemd voor het tegemoetkomend verkeer) heeft gestuurd, (zulks) terwijl een bestuurder van een motorfiets het door hem, verdachte, bestuurde voertuig links wilde inhalen en/of die motorrijder zich (gedeeltelijk) links naast het door hem, verdachte, bestuurde voertuig bevond, (mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde voertuig in aanrijding/botsing is gekomen met die motorrijder, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Wagenberg, gemeente Drimmelen op/aan de Wagenbergselaan en/of de N 285, op of omstreeks 24 mei 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten een motorrijder, genaamd [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.
(art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindprocesverbaal met dossiernummer PL2000-2019119510
van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 159.
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina’s 4 tot en met 6 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Op 24 mei 2019 omstreeks 11:58 uur heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de Wagenbergsebaan (N285) in Wagenberg, gemeente Drimmelen, tussen een personenauto van het merk Peugeot 206 met kenteken [kenteken 1] en een motorfiets van het merk Yamaha YZF R6 met kenteken [kenteken 2] .
Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 80 km/u.
De bestuurder van de personenauto was verdachte en de bestuurder van de motorfiets was [slachtoffer] .
Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 13 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik reed op mijn motorfiets op de Wagenbergsebaan en zag voor mij een Peugeot 206 met kenteken [kenteken 1] rijden. Ik zag dat de auto abrupt en krachtig remde. Ik haalde de auto vervolgens met een snelheid van 80-90 kilometer per uur links in. Toen ik links evenwijdig naast die auto reed, zag ik dat die auto vrij abrupt naar links kwam, zonder dat daar enige aanleiding toe was. Ik zag dat die auto nergens voor moest uitwijken. Er reed geen verkeer voor hem en er was ook geen enkele andere reden om naar links te komen. Ik zag en voelde dat ik zijdelings door die auto werd aangereden. Ik ben daardoor met mijn motorfiets ten val gekomen. De bestuurder van de auto is zonder te stoppen doorgereden.
In verband met het letsel ben ik in het ziekenhuis opgenomen en geopereerd. Volgens opgave van een van de behandelend artsen zal het herstel minstens 12-14 weken duren.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer, pagina 20 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Ik besloot de Peugeot links in te halen en zette mijn inhaalmanoeuvre in. Ik reed ongeveer midden op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer. Toen ik naast die Peugeot reed zag
ik dat die Peugeot vrij abrupt naar links kwam.
Het geschrift, te weten de reconstructie van het verkeersongeval in de visie van het slachtoffer, pagina 89 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
De motorrijder begint met zijn inhaalmanoeuvre over het verdrijvingsvlak.
Het geschrift, te weten de letselbeschrijving, pagina 159 van voormeld eind-proces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Het letsel van het slachtoffer bestond uit een open botbreuk van het rechtersleutelbeen met een klaplong rechts en lucht onder de huid rechts en lucht, vocht en bloed in de borstkas- holte, meerdere ribbreuken rechts (1 t/m 8), een breuk van het rechterschouderblad, een kleine breuk van het borstbeen, een onderarmbreuk rechts. De sleutelbeenbreuk en de arm-breuk werden operatief hersteld. Hoelang het volledig herstel gaat duren en of het herstel restloos zal zijn kan niet worden aangegeven.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 36 en 37 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn op 24 mei 2019 omstreeks 16:05 uur naar het adres van de tenaamgestelde van de personenauto, [verdachte] (hierna: verdachte), gegaan aan de [adres 1] in Wagenberg. Een van de verbalisanten droeg op dat moment een bodycam en heeft het verloop van de bevindingen, inclusief hetgeen verdachte heeft gezegd, in de vorm van videobeelden vastgelegd.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb die beelden bekeken en heb het toen gevoerde gesprek woordelijk uitgewerkt:
VE: Dus ik rij weg door het rode licht. Toen wou hij mij achteraankomen. Toen wou ie mij voorbijkomen. Ja daar laat ik natuurlijk geen kans voor geven, dus ik ga gewoon naar links toe. Ja toen is ie daar gevallen daar en ik ben weggereden, want bij zo iemand ga ik niet bij staan.
Het proces-verbaal Technisch onderzoek en schade inpassing, pagina 55 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende - zakelijke weergegeven -:
Gelet op de schade inpassing tussen de beide voertuigen en de specifieke vormen van de aangetroffen schades kan met een grote mate van zekerheid gesteld worden dat de aangetroffen schade op de linkerzijde van de personenauto veroorzaakt is tijdens een bots-contact tussen de linkerzijde van de personenauto en de rechterzijde van de motorfiets.