In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2], en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft overwogen dat de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) niet in stand kan blijven, omdat deze ten onrechte op [minderjarige 1] van toepassing was verklaard. De moeder had verzocht om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen en om een nieuwe omgangsregeling vast te stellen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een goede contactregeling is tussen de moeder en [minderjarige 1], terwijl er voor de jongste drie kinderen een regeling moet worden getroffen, gezien de verschillende visies van de betrokken partijen over de omgangsregeling.
De kinderrechter heeft de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord en heeft geconcludeerd dat de omgang met de jongste drie kinderen moet worden geregeld, gezien de onduidelijkheid en de verschillende standpunten van de betrokkenen. De kinderrechter heeft een regeling vastgesteld waarbij de bezoeken met [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 3] plaatsvinden in de woning van de grootmoeder/pleegmoeder van [minderjarige 1]. De bezoeken zullen om de zes weken plaatsvinden, onder begeleiding van jeugdzorgwerkers, en er zijn duidelijke gedragsregels opgesteld voor de bezoeken. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder voor het overige afgewezen, maar heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen verklaard.