ECLI:NL:RBZWB:2020:3410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
C/02/370402 / JE RK 20-573
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing met zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2], en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft overwogen dat de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) niet in stand kan blijven, omdat deze ten onrechte op [minderjarige 1] van toepassing was verklaard. De moeder had verzocht om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen en om een nieuwe omgangsregeling vast te stellen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een goede contactregeling is tussen de moeder en [minderjarige 1], terwijl er voor de jongste drie kinderen een regeling moet worden getroffen, gezien de verschillende visies van de betrokken partijen over de omgangsregeling.

De kinderrechter heeft de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord en heeft geconcludeerd dat de omgang met de jongste drie kinderen moet worden geregeld, gezien de onduidelijkheid en de verschillende standpunten van de betrokkenen. De kinderrechter heeft een regeling vastgesteld waarbij de bezoeken met [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 3] plaatsvinden in de woning van de grootmoeder/pleegmoeder van [minderjarige 1]. De bezoeken zullen om de zes weken plaatsvinden, onder begeleiding van jeugdzorgwerkers, en er zijn duidelijke gedragsregels opgesteld voor de bezoeken. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder voor het overige afgewezen, maar heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaakgegevens : C/02/370402 / JE RK 20-573
datum uitspraak: 24 juli 2020

beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[verzoekster] hierna te noemen de moeder,

wonende te Middelburg, advocaat: mr. S. van de Voorde te Middelburg,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2004 te Middelburg, hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag] 2012 te Goes, hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedag] 2014 te Goes, hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag] 2018 te Goes, hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige 1] , voornoemd,

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Amsterdam, advocaat mr. T.I. Visser te Amsterdam.
[belanghebbende 1] ,hierna te noemen grootmoeder (pleegmoeder van [minderjarige 1] ), wonende te Middelburg,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ,

wonende te Zierikzee,

[belanghebbende 3] , hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 3] ,

wonende te ’s-Heer Hendrikskinderen.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[informant] , hierna te noemen de (stief)vader, wonende te Middelburg.

Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, om de rechtbank te adviseren.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- De beschikking van de kinderrechter van 2 juni 2020 in deze procedure, en de daarin genoemde stukken;
- de beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, 200.275.766/01 van 11 juni 2020;
- de e-mail met bijlage van de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met bijlage van 12 juni 2020.
- de brief van mr. Van de Voorde met bijlagen van 24 juni 2020;
- de brieven van [verzoekster] van 17 juni 2020, 24 juni 2020 en 6 juli 2020, alsook haar ter zitting overlegde notitie;
- de brief van de GI met bijlagen van 29 juni 2020;
- de brief van de grootmoeder van 10 juli 2020;
Op 14 juli 2020 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordiger van de GI, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordiger van de Raad,
- [minderjarige 1] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader,
- de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ,
- de pleegouders van [minderjarige 3] .
- de grootmoeder.

De feiten

Verwezen wordt allereerst naar de beschikking van deze kinderrechter van 2 juni 2020 in deze procedure.
In die beschikking heeft de kinderrechter onder meer het volgende overwogen:
“Vast is komen te staan dat de visies van de partijen over waar het perspectief van de minderjarigen moet liggen, ver uiteenlopen. (…) Om een beslissing op het onderhavige verzoek te kunnen nemen, acht de kinderrechter het van belang dat er allereerst door het Hof uitspraak is gedaan in het hoger beroep van de moeder. Duidelijkheid over het perspectief van de kinderen is immers van doorslaggevend belang voor het vaststellen van een passende contactregeling.
Gelet hierop, zal de kinderrechter de beslissing op het verzoek aanhouden, tot de hierna te melden datum, in afwachting van de uitspraak van het Hof. Na bekendmaking van de uitspraak van het Hof zullen de (advocaat van) de moeder en de GI in de gelegenheid gesteld worden om binnen twee weken schriftelijk hun (nadere) standpunten kenbaar te maken aan de kinderrechter. (…)
Daarnaast verzoekt de kinderrechter de partijen om zich uit te laten over de positie van [minderjarige 1] . Tijdens het minderjarigengesprek is gebleken dat [minderjarige 1] de moeder en de stiefvader bezoekt wanneer zij hier behoefte aan heeft. Dit verloopt goed. Zij krijgt zowel van de GI als van de moeder en stiefvader de vrijheid om de bezoeken zelf in te richten.”
Bij beslissing van 11 juni 2020 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, voor zover hier relevant en zakelijk weergegeven, overwogen dat een thuisplaatsing voor de kinderen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] niet in hun belang moet worden geacht en dat zij in staat moeten worden gesteld hun ontwikkeling voort te zetten bij de onderscheiden pleegouders.

Het verzoek

De moeder heeft verzocht:
I. de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren;
II. te bepalen dat er eens per veertien dagen een begeleid bezoekmoment tussen de
kinderen en de moeder plaatsvindt voor de duur van 1,5 uur, waarvan eens per
maand een dagdeel bij de moeder thuis, dan wel een regeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
III. te bepalen dat er gedurende één dag binnen een periode van 3 maanden vanaf de datum van de beschikking, omgang zal zijn tussen de moeder en de kinderen om een bezoek te brengen aan de Efteling, al dan niet onder begeleiding;
IV. de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
V. kosten rechtens.

De standpunten

Door en namens de moeder is, ook onder verwijzing naar de tijdens de mondelinge behandeling van 2 juni 2020 ingenomen standpunten, naar voren gebracht dat het verzoek onverkort wordt gehandhaafd. Het is teleurstellend dat het gerechtshof de perspectiefbepaling door de GI in stand heeft gelaten. Het verzoek moet desondanks worden toegewezen nu het contact tussen de ouder s en [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] sterk moet verbeteren. De afgelopen periode is er mede door de corona-maatregelen te weinig omgang geweest. De omgang die er is geweest, was zonder uitzondering goed te noemen. Dat betreft zowel de drie momenten voorafgaand aan de gezinsplaatsing, de gezinsplaatsing zelf als ook de omgang die daarna heeft plaatsgevonden.
De omgangsregeling in de huidige vorm is belastend voor de ouders, nu zij telkens naar Goes moeten reizen en onder toezicht contact moeten hebben. Liever zien zij omgang in de eigen woning en de mogelijkheid om een dag met de kinderen in de Efteling te hebben. De begeleiding moet worden beëindigd nu duidelijk is dat de ouders goed met de kinderen omgaan en liefdevol voor ze zorgen. Voor [minderjarige 1] is geen vastgelegde omgangsregeling nodig, de omgang met haar verloopt goed en spontaan. [minderjarige 1] zou wel graag haar broertjes en zusje in de eigen woning zien.
De GI heeft ten aanzien van [minderjarige 1] bevestigd dat geen omgangsregeling hoeft te worden getroffen. Haar naam hoeft dan ook niet te worden gehandhaafd in de bij schriftelijke aanwijzing vastgelegde regeling. Gelet op de beschikking van het gerechtshof staat vast dat het uitgangspunt van de GI, dat de omgangsregeling moet worden afgestemd op de vaststelling dat het perspectief niet langer bij de moeder en de vader ligt en op de vaststelling dat de omgangsregeling belastend is voor de minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] . De GI handhaaft daarom, onder verwijzing naar de eerder gegeven standpunten, haar verweer en bepleit afwijzing van het verzoek.
De Raad heeft onder verwijzing naar het eerder geformuleerde advies benadrukt dat er rust moet ontstaan maar heeft ook gewezen op het belang van een positieve benadering van de moeder, waar mogelijk.
De mondelinge behandeling is tweemaal onderbroken voor overleg. Partijen hebben elkaar vervolgens niet kunnen vinden in het voorstel van de GI om de omgang alleen te wijzigen ten aanzien van de plaats waar de omgang plaatsvindt. De pleegmoeder heeft zich telefonisch naar de GI toe bereid verklaard om de omgang in haar woning te laten plaatsvinden, zo begrijpt de kinderrechter. De moeder ziet dit wel als een mogelijke eerste stap, maar zij wenst dat een stappenplan wordt vastgesteld en uitgevoerd onder toezicht van de kinderrechter, waarbij omgang in de eigen woning eenmaal in de vier weken op korte termijn mogelijk wordt. Bovendien is van belang dat er een dag of een dagdeel een leuke activiteit kan worden ondernomen.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:265f, lid 1, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de beslissing van de gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing. Artikel 1:264 BW is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
De kinderrechter stelt vast dat de moeder haar verzoek tijdig heeft ingediend, zodat zij kan worden ontvangen in haar verzoek. De vraag die vervolgens ter beoordeling aan de kinderrechter voorligt is of het verzoek van de moeder kan worden toegewezen. Daarbij is van belang dat beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de GI de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Daarnaast kunnen nieuwe ontwikkelingen in de beoordeling worden betrokken.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Vast staat dat de schriftelijke aanwijzing niet in stand kan blijven nu deze ten onrechte en zonder nadere motivering op [minderjarige 1] van toepassing is verklaard. De kinderrechter zal daarom de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaren. Voor [minderjarige 1] behoeft geen regeling te worden getroffen. De ouders, pleegmoeder en [minderjarige 1] zijn tot een goed werkende contactregeling gekomen, terwijl zij ook contact heeft met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] .
De kinderrechter stelt vast dat ten aanzien van de jongste drie minderjarigen een regeling moet worden getroffen, nu partijen diepgaand van mening verschillen over de vraag hoe vaak, hoe lang en onder welke voorwaarden de omgang met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] moet plaatsvinden. Bovendien verschillen zij van mening over de vaststelling van het perspectief door de GI en de vraag in hoeverre deze vaststelling van invloed moet zijn op de omgangsregeling.
Onder verwijzing naar de vele procedures die over deze vragen zijn gevoerd, is de kinderrechter van oordeel dat de GI met goede reden heeft bepaald dat het perspectief voor [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] niet langer bij de moeder en haar partner ligt. Dit volgt alleen al uit de zeer uitgebreid gedocumenteerde kindeigen problematiek tezamen met het tekortschieten in veiligheid en voorspelbaarheid van de opvoedomgeving. Daarnaast is van belang dat de wijze waarop moeder haar inmiddels jarenlange strijd voert tegen jeugdhulpinstanties, mede van invloed is op de onrust die de kinderen ervaren. De moeder is niet van plan deze strijd op te geven, zo liet zij ook meermalen tijdens de mondelinge behandeling weten, omdat zij van mening is dat zij een goede moeder is en omdat zij van mening is dat deze strijd niet van invloed is op haar kinderen. Deze stellingname is onbegrijpelijk en in zichzelf schadelijk voor een goed verloop van de verdere contacten tussen haar en de noodzakelijke hulpverlening.
De vraag of de perspectiefbepaling tot gezagsbeëindiging moet leiden is zijdelings aan de orde geweest tijdens de mondelinge behandeling, maar staat in het kader van deze procedure niet ter beoordeling. Wel is relevant dat gewerkt wordt aan een stabiele situatie voor de kinderen bij hun pleegouders, welke situatie moet worden ondersteund door een goede en positief gerichte omgangsregeling. De kinderrechter is het eens met de stelling van de GI, zoals onderschreven door de Raad, dat nu eerst en vooral aan de rust en de opvoedtaken voor [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] moet worden gewerkt.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat de moeder - ondanks al het voorgaande - ook in staat is geweest om een aantal malen te laten zien dat zij op rustige en opbouwende manier omgang met de kinderen kan hebben. Dat gebeurt tot nu toe onder bijzonder omstandigheden. Zo was onder meer de aanwezigheid van de advocaat als vertrouwenspersoon voor de moeder noodzakelijk en moesten door de GI zeer strikte afspraken worden vastgelegd, die desondanks nog steeds niet volledig en correct werden nageleefd. Desalniettemin past de veronderstelling dat de moeder (en vervolgens mogelijk ook de vader) uiteindelijk kunnen worden begeleid naar een vorm van omgang die de kinderen in staat stelt om op een voor hen veilige en opbouwende manier contact met hun ouders te hebben. Door aan te sluiten op de sterke behoefte van de moeder aan enige vorm van uitzicht op beter contact met de kinderen, kan wellicht een betere samenwerking worden bereikt waarin de moeder zicht kan krijgen op het verschil tussen haar behoeften en de noodzakelijke randvoorwaarden voor de kinderen om zich te kunnen ontwikkelen tot stabiele en gezonde minderjarigen.
Het voorstel van de GI om de omgang in de woning van de pleegmoeder van [minderjarige 1] te laten plaatsvinden is naar het oordeel van de kinderrechter een stap in de goede richting. Hij zal daarom de omgangsregeling op na te melden wijze vaststellen. Daarbij zal ook worden bepaald dat [minderjarige 1] welkom is om aanwezig te zijn, nu dit haar woning en gezin betreft.
De wens van moeder om daarnaast vaker omgang te hebben en alvast een stappenplan af te spreken dat op korte termijn zal leiden tot omgang in haar eigen woning is op dit moment prematuur. De GI zal telkens moeten bezien of het beroep dat de omgangsregeling op de kinderen en hun systeem doet nog aanvaardbaar is en bijdraagt aan de opbouw zoals die hiervoor is beschreven. De moeder zal daarbij moeten laten zien dat zij het belang van de kinderen echt voorop laat staan.
Voor zover de moeder zich op het EVRM beroept, staat het EVRM inperking op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven toe indien dit noodzakelijk is en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is voldaan. De overige stellingen van de moeder hebben onvoldoende relatie tot dit dossier en de daarin te beantwoorden rechtsvragen en worden niet gehonoreerd.
De kinderrechter komt daarmee tot de conclusie dat het belang van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] vergt dat de navolgende regeling zal worden vastgesteld.

De beslissing

De kinderrechter:
Verklaart de schriftelijke aanwijzing van de GI van 13 maart 2020 vervallen;
Stelt de volgende regeling vast:
- De bezoeken met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 3] vinden 1 x per 6 weken plaats gedurende 90 minuten in de woning van de grootmoeder/pleegmoeder van [minderjarige 1] .
- De komende periode vinden bezoeken vinden plaats op: 02 september 2020, 14 oktober 2020, 25 november 2020 en op 23 december 2020.
- Het bezoek vindt plaats van 14.30 – 16.00 uur.
- Kort voor het bezoek is er een moment om de afspraken door te nemen met de begeleiders en om de spulletjes voor het bezoek klaar te zeten. De moeder wordt derhalve om 14.15 uur verwacht.
- Tijdens ieder bezoek zijn naast de moeder, de vader, [minderjarige 1] en de grootmoeder welkom.
- Bezoeken worden begeleid door 2 jeugdzorgwerkers/pleegzorgwerkers.
- Er wordt niet gefilmd, geen audio-opnames gedaan en er worden geen foto’s gemaakt tijdens de bezoeken.
- Er wordt afgestemd op de behoeftes van de kinderen.
- Aanwijzingen van de begeleiding worden opgevolgd.
- Gedrag dat niet wordt getolereerd: schreeuwen, agressie (fysiek, verbaal, emotioneel), negeren van aanwijzingen van de begeleiding, het niet laten uitpraten van anderen, het in gevaar brengen van de kinderen of hulpverlening.
- Gedurende de bezoeken zal de moeder indien nodig eenmalig gewaarschuwd worden als haar gedrag de voorwaarden overschrijdt. Wanneer de moeder hier geen gehoor aan geeft, wordt het bezoek direct afgebroken.
- Als er 3 bezoeken achtereenvolgens goed verlopen, vindt een gesprek tussen de jeugdzorgwerkers en de ouders plaats. Er worden in dat gesprek afspraken gemaakt over wijzigingen van de bezoekregeling en de aanwezigheid van tante [naam] .
- Wanneer niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, zal het bezoek worden gestaakt en zal er een gesprek met de moeder en de GI plaatsvinden waarin het betreffende bezoek wordt geëvalueerd. De evaluatie kan tot gevolg hebben dat het eerst volgende bezoek geen doorgang heeft of dat de GI de hierboven genoemde omgang zal herzien.
Wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A.K. Kurvink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020.
(JD)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch