ECLI:NL:RBZWB:2020:3182

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4002
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor lenzenvloeistof met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bijzondere bijstand aanvroeg voor de kosten van lenzenvloeistof, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had op 28 januari 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van reinigings- en lenzenvloeistof, maar zijn aanvraag was aanvankelijk afgewezen in het primaire besluit van 10 mei 2019. In het bestreden besluit van 4 juli 2019 werd het bezwaar van eiser gegrond verklaard, en werd alsnog bijzondere bijstand toegekend voor een bedrag van € 27,30 per maand tot en met 31 december 2019.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij meende dat hij recht had op bijzondere bijstand met terugwerkende kracht tot 24 februari 2016, de datum waarop hij scleralenzen begon te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet eerder om terugwerkende kracht had gevraagd, maar dat hij met zijn aanvraag van 28 januari 2019 wel degelijk bedoelde om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat het college dit niet had onderkend en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en bepaald dat eiser per 28 juli 2018 bijzondere bijstand voor de kosten van lenzenvloeistof dient te ontvangen, terugwerkend tot zes maanden voor de aanvraagdatum. Daarnaast heeft de rechtbank het college opgedragen om het griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 9,80 te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4002 PW

uitspraak van 17 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 mei 2019 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor reinigings- en lenzenvloeistof afgewezen.
In het besluit van 4 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiser per datum aanvraag alsnog bijzondere bijstand voor lenzenvloeistof wordt toegekend voor een bedrag van € 27,30 per maand tot en met 31 december 2019.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 juni 2020. Eiser was hierbij aanwezig. Het college heeft zich afgemeld.

Overwegingen

1.
Eiser ontvangt sinds 15 oktober 2010 een bijstandsuitkering naar de norm voor een gehuwde.
Bij brief gedagtekend 28 januari 2019 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van reinigings- en lenzenvloeistof.
Het college heeft bij Treve advies ingewonnen over de aanvraag. Op 7 mei 2019 heeft Treve geadviseerd bijzondere bijstand toe te kennen. Eiser is vanwege een hoornvliesaandoening blijvend aangewezen op scleralenzen waarvoor hij op voorschrift van de oogarts in totaal vier verschillende speciale reinigings- en spoelvloeistoffen moet gebruiken.
Deze vloeistoffen worden niet vergoed vanuit de Zorgverzekering.
In het primaire besluit is de aanvraag afgewezen.
In het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard en is de aanvraag alsnog toegekend. Vastgesteld is dat eisers ogen speciale lenzenvloeistof nodig hebben. Eiser kan met zijn bril slechts 30% zien waarbij hij constant zachte hoofdpijn heeft. Met gebruik van zijn lenzen kan eiser 70 % - 80% zien en heeft hij geen hoofpijn meer. De lenzen worden jaarlijks vervangen en worden door de zorgverzekering vergoed, de lenzenvloeistof echter niet. Er is sprake van dringende redenen voor het maken van de kosten en daarom wordt bijzondere bijstand toegekend voor de meerkosten van de lenzenvloeistof voor een bedrag van € 27,30 per maand tot en met 31 december 2019. Daarna dient eiser jaarlijks een nieuwe aanvraag te doen voor de meerkosten van de lenzenvloeistof.
2.
In geschil is de periode waarover bijzondere bijstand is toegekend.
2.1
Eiser voert in zijn beroepschrift van 30 juli 2019 aan dat hem met terugwerkende kracht, tot 24 februari 2016, bijzondere bijstand moet worden toegekend. Hij draagt sinds die datum scleralenzen in verband met zijn oogaandoening. Al die jaren heeft hij zelf de vloeistoffen gekocht, waardoor hij bij CZ een schuld van meer dan € 1.000,- heeft opgelopen. Hij verzoekt de kosten van de vloeistoffen voor de gehele periode sinds hij contactlenzen gebruikt, vergoed te krijgen.
2.2
In verweer stelt het college dat eiser niet (eerder) om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht heeft gevraagd. Het beroepschrift is door het college daarom aangemerkt als een aanvraag voor bijzondere bijstand met terugwerkende kracht over de periode van 24 februari 2016 tot en met 30 januari 2019. De aanvraag is inmiddels in behandeling genomen en daar zal een besluit op worden genomen. Als eiser het niet eens is met het te nemen besluit, kan hij daartegen bezwaar maken. Verweerder acht het beroep daarom niet-ontvankelijk.
2.3
In aanvulling op bovenstaand verweer heeft het college op 30 september 2019 een besluit van 23 augustus 2019 aan de rechtbank toegezonden. In dat besluit is aan eiser op grond van het gemeentelijk beleid bijzondere bijstand toegekend tot zes maanden voorafgaand aan zijn aanvraag, dus vanaf 30 januari 2019. Nu aan eiser vanaf 31 januari 2019 al bijzondere bijstand is toegekend, heeft hij recht op een nabetaling van 1 dag, te weten 30 januari 2019. Die nabetaling komt uit op een bedrag van € 0,88.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Naar vaste rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die zijn ontstaan vóór de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit standpunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4251).
3.2
Het college hanteert (buitenwettelijk begunstigend) beleid op grond waarvan in uitzonderingsgevallen toch met terugwerkende kracht, tot zes maanden terug, bijzondere bijstand kan worden verleend. Uit het besluit van 23 augustus 2019 blijkt dat het college van mening is dat dit beleid op eiser van toepassing is, en dat hij gelet op zijn omstandigheden in aanmerking komt voor toekenning van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht tot zes maanden terug.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank is echter voldoende duidelijk dat eiser niet pas met zijn beroepschrift, maar al met zijn oorspronkelijke aanvraag van 28 januari 2019 bedoeld heeft met terugwerkende kracht bijzondere bijstand aan te vragen. In die aanvraag is immers het volgende te lezen:
“Ik heb van beide ogen contactlenzen moeten dragen. dat heb ik jarenlang gebruikt (…) De middelen die wij gebruiken (…) wordt door CZ niet vergoed, en ook door belastingdienst niet mogen afrekenen, Terwijl wij per maand een bedrag tussen20 tot 25 euro voor betalen. Dat bedrag voor ons gezin is zwaar te dragen (…)”.Nu het college dit niet heeft onderkend, is het beroep ontvankelijk en gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd.
3.4
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan eiser (terugrekenend zes maanden vanaf de aanvraagdatum van 28 januari 2019) op grond van het gemeentelijk beleid per 28 juli 2018 bijzondere bijstand voor de kosten van lenzenvloeistof dient te worden toegekend.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
5. Ook zal het college in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep worden veroordeeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 9,80 voor de door eiser gemaakte reiskosten in verband met de zitting (gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat eiser per 28 juli 2018 bijzondere bijstand wordt toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 9,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 17 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.