ECLI:NL:RBZWB:2020:3112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 18_8605
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor motorbrandstoffenverkooppunt op bedrijventerrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van een motorbrandstoffenverkooppunt op een bedrijventerrein. Het college weigerde deze aanvraag in een besluit van 14 november 2018, omdat er volgens hen onvoldoende bewijs was dat het een duurzaam brandstoffenverkooppunt betrof en er een minder goed ondernemersklimaat zou ontstaan. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij ook een herstelbesluit van 12 maart 2020 aan de orde kwam. Tijdens de zitting op 18 juni 2020 werd het beroep besproken, waarbij zowel eiseres als het college vertegenwoordigd waren.

De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te weigeren, omdat er geen verklaring van geen bedenkingen was aangevraagd bij de gemeenteraad, wat wel vereist was volgens de wet. De rechtbank vernietigde zowel het bestreden besluit als het herstelbesluit en droeg het college op om binnen vier maanden een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van de gemeenteraad hierin.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/8605 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[B.V. eiseres] ., te [plaatsnaam eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge,verweerder.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij1] ., te [plaatsnaam derde-partij1] ,
[derde-partij2], te [plaatsnaam derde-partij2] ,
[derde-partij3] ., te [plaatsnaam derde-partij3]
[derde-partij4] ., te [plaatsnaam derde-partij4] ,
[derde-partij5] ., te [plaatsnaam derde-partij5] ,
gemachtigde: mr. P. de Haan.

Procesverloop

In het besluit van 14 november 2018 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor de realisatie van een motorbrandstoffenverkooppunt op bedrijventerrein [bedrijventerrein] te [plaatsnaam bedrijventerrein] geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 12 maart 2020 heeft het college een herstelbesluit genomen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep mede gericht tegen dit herstelbesluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 18 juni 2020.
Hierbij was namens eiseres aanwezig drs. [naam aanwezige] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Namens het college was mr. R. Timmermans aanwezig als gemachtigde.
De derde-partijen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is een onderdeel van [B.V. eiseres] . en is een zelfstandige oliehandel, gevestigd te [plaatsnaam eiseres]. Eiseres exploiteert tankstations onder diverse merken.
Op 1 september 2016 heeft eiseres een principe-aanvraag ingediend bij het college voor het vestigen van een tankstation op bedrijventerrein [bedrijventerrein] te [plaatsnaam bedrijventerrein] .
Op 18 oktober 2016 heeft het college een principebesluit genomen om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het initiatief van eiseres.
Op 29 juni 2017 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college voor het oprichten van een onbemand tankstation met bijbehorende bouwwerken, zoals reclamemast, op kavel [kavelnummer] op bedrijventerrein [bedrijventerrein] te [plaatsnaam bedrijventerrein] . De aanvraag ziet op de activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het aanleggen of veranderen van een uitrit.
In de Ruimtelijke onderbouwing behorende bij de aanvraag staat dat eiseres de intentie heeft om een zogeheten ‘next generation’ tankstation te bouwen. Behalve de reguliere brandstoffen Diesel EN590 en Euro95 benzine zullen er snellaadpunten voor elektrische voertuigen komen en zal er Hydrotreated Vegetable Oil (HVO) diesel verkocht worden. Het tankstation zal verder voorzien worden van zonnepanelen bovenop de luifel om zodoende zelfvoorzienend te zijn. Eiseres heeft volgens de Ruimtelijke onderbouwing verder de intentie om in de toekomst ook H2 (waterstof), LNG en CNG te gaan leveren indien daar (commerciële) mogelijkheden toe bestaan. In het bouwplan is daarmee al rekening gehouden, onder meer door het aanbrengen van leidingwerk onder de vloeistofdichte vloer.
In een brief van 7 februari 2018 heeft het college aan eiseres bericht dat het voornemens is de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen en haar de ontwerp-omgevingsvergunning toegezonden.
De ontwerp-omgevingsvergunning met bijbehorende stukken heeft vanaf 15 februari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn een aantal zienswijzen ingediend door exploitanten van tankstations in de omgeving; [naam exploitant] ., [derde-partij1] , [derde-partij2] ., [derde-partij4] en [derde-partij5]
In het bestreden besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd omdat uit de aanvraag en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing onvoldoende blijkt dat sprake is van een duurzaam brandstoffenverkooppunt. Daarnaast kan bij verlening naar de mening van het college sprake zijn van een minder goed ondernemersklimaat en blijkt onvoldoende dat er een actuele regionale behoefte bestaat.
Op 12 maart 2020 heeft het college een herstelbesluit genomen om de weigering van de omgevingsvergunning nader te motiveren.
2.
Verklaring van geen bedenkingen
2.1
Vast staat dat de realisatie van het tankstation in strijd is met artikel 3.5 onder f van het ter plaatste geldende bestemmingsplan “ [bedrijventerrein] ”.
Tussen partijen is in geschil of het college de omgevingsvergunning kon weigeren zonder het vragen van een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad.
Artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
(..)
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
het bestreden besluit van 14 november 2018
2.2
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen omdat het college de gemeenteraad ten onrechte niet heeft verzocht om een verklaring van geen bedenkingen, zoals bedoeld in voormeld artikel.
2.3
Ter zitting is namens het college erkend dat het aanwijzingsbesluit van
11 oktober 2012 – waarin alle aanvragen waarin het college bevoegd gezag is zijn aangewezen als categorie van gevallen waarin geen verklaring van geen bedenkingen is vereist – onverbindend is op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (zie AbRS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3207). Dat betekent dat er geen categorieën van gevallen zijn aangewezen waarvoor er geen verklaring van geen bedenkingen vereist is. Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Bor was dan ook een verklaring van geen bedenkingen vereist. Nu deze niet is verleend, was het college niet bevoegd om op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo de omgevingsvergunning te weigeren.
2.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres voor zover dat gericht is tegen het bestreden besluit van 14 november 2018 gegrond is.
het herstelbesluit van 12 maart 2020
2.5
In het herstelbesluit heeft het college gesteld dat de gemeente op 19 december 2019 een nieuw aanwijzingsbesluit heeft genomen waarin specifieke categorieën van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist zijn aangewezen. De aanvraag van eiseres voldoet volgens het college aan categorie 6, zodat het college bevoegd was de omgevingsvergunning te weigeren zonder verklaring van geen bedenkingen.
2.6
Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat het besluit van 19 december 2019 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, zodat het besluit geen rechtskracht heeft.
2.7
Artikel 139, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad. Op grond van het tweede lid geschiedt de uitgifte van het gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze. Het aanwijzingsbesluit van 19 december 2019 is een algemeen verbindend voorschrift (zie AbRS 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1987)
2.8
Ter zitting is namens het college verklaard dat het besluit van 19 december 2019 op 15 januari 2020 is gepubliceerd in de Halderbergse bode. De rechtbank stelt vast dat het besluit dus niet op de in artikel 139 van de Gemeentewet voorgeschreven wijze is gepubliceerd in het digitale gemeenteblad. Dat betekent dat er geen nieuw aanwijzingsbesluit van kracht is geworden, zodat er geen categorieën van gevallen zijn aangewezen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen vereist is. Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Bor geldt derhalve nog steeds dat een verklaring van geen bedenkingen vereist is. Nu deze niet is verleend, was het college niet bevoegd om de omgevingsvergunning te weigeren.
2.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres voor zover dat gericht is tegen het herstelbesluit van 12 maart 2020 ook gegrond is.
2.1
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het navolgende op.
In categorie 6 van het aanwijzingsbesluit, waar de aanvraag van eiseres volgens het college aan voldoet, is bepaald dat de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen hoeft af te geven voor het
“wijzigen of toevoegen van functies op bestaande bedrijventerreinen, zolang deze functies complementair zijn aan de bestaande invulling van de bedrijventerreinen en de mogelijkheden van de bestaande bedrijvigheid niet onevenredig aantasten.
Hierbij moet gedacht worden aan de realisatie van functies die wenselijk zijn, maar waar tijdens de ontwikkeling van de bestemmingsplannen (nog) geen rekening mee gehouden kon worden, waarbij er sprake dient te zijn van een waardevolle aanvulling op de bestaande functies. Zo kan het gaan om duurzame of nieuwe technische ontwikkelingen of uitbreiding of diversificatie van bestaande bedrijven. De bestaande bedrijvigheid mag door de nieuwe ontwikkelingen niet onevenredig gehinderd worden.
Artikel 6.5, derde lid, van het Bor bevat geen vereisten voor de aanwijzing en houdt evenmin een beperking in voor de categorieën die opgenomen kunnen worden in de aanwijzing. Dat betekent volgens vaste jurisprudentie van de AbRS echter niet dat die categorieën op zodanige wijze mogen worden geformuleerd dat aan de aanwijzing geen of nauwelijks nog onderscheidende betekenis valt toe te kennen. Een dergelijke aanwijzing voldoet niet aan de daaraan uit oogpunt van rechtszekerheid te stellen eisen en maakt bovendien de in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor neergelegde hoofdregel zinledig (zie AbRS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1655).
De rechtbank is van oordeel dat de in categorie 6 van het aanwijzingsbesluit vermelde criteria “complementair aan de bestaande invulling” en “de mogelijkheden van de bestaande bedrijvigheid niet onevenredig aantasten” dermate ruim en algemeen zijn dat gelet op de reikwijdte daarvan het college eigenlijk de vrije hand is gelaten om de gemeenteraad al dan niet om een verklaring van geen bedenkingen te vragen. Ter zitting heeft het college niet helder en concreet kunnen maken hoe deze criteria precies moeten worden begrepen en ook de schriftelijke toelichting bij categorie 6 maakt dat niet duidelijk. De vraag, of het toevoegen van functies waar de planregels die uitsluiten wenselijk is dient nu juist door de gemeenteraad beantwoord te worden en niet door het college zelf. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het aanwijzingsbesluit van 19 december 2019 – als het op de juiste wijze gepubliceerd zou zijn - wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel onverbindend zou zijn.
3.
Conclusie
3.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 14 november 2018 en het herstelbesluit van 12 maart 2020. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Het college zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiseres, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier maanden.
3.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
3.3
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 november 2018 en het herstelbesluit van 12 maart 2020;
  • draagt het college op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 338,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 16 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.