ECLI:NL:RBZWB:2020:3110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_1253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek en afwijzing van verzoek om informatie

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.J. Gerritsen, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge op haar verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had op 18 december 2018 verzocht om toezending van het principebesluit van 18 oktober 2016, maar het college heeft in een besluit van 27 februari 2019 besloten de gevraagde stukken niet te verstrekken. Tijdens de zitting op 18 juni 2020 was drs. S. Magnus aanwezig namens eiseres, terwijl mr. R. Timmermans het college vertegenwoordigde.

De rechtbank overweegt dat het college op 27 februari 2019 alsnog een besluit heeft genomen op het Wob-verzoek, maar dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarom verklaart de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt op dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de voorgeschreven wijze aan eiseres bekend is gemaakt, maar omdat beide partijen een inhoudelijk oordeel wensen, wordt dit punt verder buiten beschouwing gelaten.

De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de afwijzing van het Wob-verzoek ongegrond is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat het gevraagde document onder het bestuursorgaan berust. De rechtbank draagt het college op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eiseres te vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1253 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres]., te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge,verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 18 december 2018.
In een besluit van 27 februari 2019 heeft het college alsnog besloten de door eiseres gevraagde stukken niet te verstrekken.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 18 juni 2020.
Hierbij was namens eiseres aanwezig drs. S. Magnus, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Namens het college was mr. R. Timmermans aanwezig als gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 1 september 2016 heeft eiseres een principe-aanvraag ingediend bij het college voor het vestigen van een tankstation op bedrijventerrein [bedrijventerrein] te [vestigingsplaats].
Op 18 oktober 2016 heeft het college een principebesluit genomen om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het initiatief van eiseres. Uiteindelijk heeft het college echter besloten de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit (BRE 18/8605 WABOA).
Op 18 december 2018 heeft eiseres het college met een beroep op de Wob verzocht om toezending van het principebesluit.
In een brief van 20 december 2018 heeft het college de ontvangst van het verzoek aan eiseres bevestigd.
In een e-mail van 20 december 2018 heeft Timmersmans een kopie van de besluitenlijst van 18 oktober 2016 aan eiseres toegezonden. In een e-mail van diezelfde dag heeft de gemachtigde van eiseres Timmermans verzocht om een afschrift van de brief aan eiseres waarin het principebesluit is vervat.
Omdat toezending van de gevraagde brief, althans een beslissing op het verzoek, uitbleef, heeft eiseres het college bij brief van 24 januari 2019 in gebreke gesteld.
In een besluit van 27 februari 2019 heeft het college alsnog besloten de door eiseres gevraagde stukken niet te verstrekken.
niet tijdig nemen besluit
2.1
Met betrekking tot het beroep dat is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het Wob verzoek van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. Het college heeft op 27 februari 2019 alsnog een besluit genomen op het Wob verzoek. Niet gebleken is dat eiseres nog een belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Het beroep van eiseres zal dan ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2
De rechtbank merkt in dit verband op dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 27 februari 2019 op de voorgeschreven wijze aan eiseres bekend is gemaakt. Eiseres stelt dat dit besluit haar pas bekend is geworden toen het college dit in het kader van de onderhavige procedure aan de rechtbank toezond. Omdat beide partijen ter zitting echter hebben aangegeven graag een inhoudelijk oordeel te willen in onderhavige zaak, zal de rechtbank dit punt verder buiten beschouwing laten.
2.3
Uit artikel 8:74, tweede lid, van de Awb vloeit voort dat, ook indien geen sprake is van gegrondverklaring van het beroep, de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht door het college wordt vergoed. De rechtbank ziet aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken, nu vaststaat dat het besluit op het Wob verzoek van eiseres niet tijdig is genomen en eiseres zich genoodzaakt voelde daartegen beroep in te stellen.
2.4
Voor de proceskosten geldt dat bij niet-ontvankelijkverklaring wegens het vervallen van procesbelang, omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, grond bestaat voor een proceskostenveroordeling met analoge toepassing van artikel 8:75a van de Awb (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8662).
De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 525,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de zaak van licht gewicht is, nu deze slechts gaat over de vraag of niettijdig is beslist.
Wob verzoek
3.1
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De griffier heeft eiseres in een brief van 28 mei 2019 gevraagd of zij het al dan niet eens is met de beslissing van het college. Eiseres heeft in haar reactie hierop aanvullende beroepsgronden geformuleerd waarin zij het besluit van
27 februari 2019 bestrijdt. Beoordeeld dient te worden of het college terecht geweigerd heeft de door eiseres gevraagde stukken te verstrekken.
3.2
Een ieder kan op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob een verzoek doen om informatie neergelegd in documenten. Op grond van artikel 1 van de Wob wordt onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Eiseres stelt dat zij de brief van het college waarin het principebesluit van 18 oktober 2016 aan haar kenbaar is gemaakt per abuis uit haar archief heeft verwijderd en daarom het Wob verzoek heeft gedaan. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de brief waar eiseres om heeft verzocht heeft bestaan. Het college heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de gevraagde brief zich niet (meer) in het dossier of het archief van de gemeente bevindt en dus niet toegezonden kan worden.
3.3
De rechtbank overweegt dat de Wob een bestuursorgaan in zijn algemeenheid niet verplicht tot het verschaffen van informatie die het niet tot zijn beschikking heeft. Uit vaste jurisprudentie van de AbRS volgt dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust (zie AbRS 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2624). Daar is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
3.4
Eiseres heeft terecht gesteld dat voor zover openbaarmaking wordt verzocht van documenten die niet bij het bestuursorgaan berusten, maar wel bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, van het bestuursorgaan mag worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om de documenten alsnog te achterhalen (zie AbRS 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1586) en dat het bestuursorgaan daarbij inzichtelijk moet maken op welke wijze het naar de verzochte documenten is gezocht (zie AbRS 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1231). Namens het college is ter zitting echter toegelicht dat naar de brief is gezocht in het papieren dossier en in het digitale zaaksysteem, maar dat de brief in geen van beiden is aangetroffen. Daarmee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank aan zijn verplichtingen voldaan.
3.5
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het beroep gericht tegen de afwijzing van het Wob verzoek in het besluit van 27 februari 2019 ongegrond is.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op het niet tijdig beslissen op het Wob verzoek niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 27 februari 2019 ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 345,00,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 16 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.