Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een B.V. en de Raad van bestuur van het UWV. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 september 2019, waarin de aanspraak op een Ziektewet-uitkering van een ex-werkneemster werd behandeld. De rechtbank heeft op verschillende data, waaronder 3 maart, 13 mei en 1 juli 2020, besloten dat bepaalde stukken alleen door een gemachtigde die advocaat of arts is, konden worden ingezien. De zitting vond plaats op 7 juli 2020, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een arts-gemachtigde. Het UWV en de ex-werkneemster waren afwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster, die als administratief ondersteuner werkte, op 12 maart 2018 uitviel en per 1 juli 2018 uit dienst ging. Het UWV kende haar een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze per 12 april 2019 na een eerstejaarsbeoordeling. De ex-werkneemster maakte bezwaar, wat leidde tot het bestreden besluit waarin haar bezwaar gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV kritisch bekeken en vastgesteld dat er een gebrek aan onderzoek en motivatie was. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende medische informatie had ingewonnen en dat de beperkingen van de ex-werkneemster niet adequaat waren vastgesteld.
De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen binnen 12 weken. Indien het UWV geen gebruik maakt van deze mogelijkheid, moet het dit binnen twee weken aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde zijn gekomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.