ECLI:NL:RBZWB:2020:3084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht door eiseres met betrekking tot ontvangen kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres ontving een bijstandsuitkering en kreeg te maken met een herziening en terugvordering van deze uitkering omdat het college van mening was dat zij kinderalimentatie had ontvangen, maar dit niet had gemeld. Het college had in twee primaire besluiten, gedateerd op 13 en 24 september 2019, medegedeeld dat de bijstandsuitkering van eiseres moest worden herzien en dat er een bedrag van € 1.050,- teruggevorderd moest worden. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde deze bezwaren ongegrond.

Tijdens de zitting op 5 juni 2020 heeft eiseres aangevoerd dat zij nooit contant geld van haar ex-partner heeft ontvangen en dat de verklaring die zij op 15 augustus 2019 had opgesteld onder druk van haar ex-partner was geschreven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de maanden mei, juni en juli 2019 kinderalimentatie heeft ontvangen. De rechtbank heeft daarbij de verklaring van eiseres van 15 augustus 2019 en de bankafschriften van haar ex-partner in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door deze inkomsten niet tijdig te melden.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiseres in augustus 2019 een bedrag van € 300,- als kinderalimentatie heeft ontvangen, maar ook in deze maand heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres heeft herzien en de terugvordering van de te veel ontvangen bijstand gerechtvaardigd is. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er zijn geen redenen gevonden om van terugvordering af te zien.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6146 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. J.P. van Roestel,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 september 2019 (het primaire besluit I) heeft het college eiseres meegedeeld dat de in de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019 door haar ontvangen kinderalimentatie op haar bijstandsuitkering moet worden gekort (de rechtbank leest: herzien). Tevens heeft het college eiseres meegedeeld dat per 1 september 2019 de onderhoudsbijdrage van haar ex-partner ter hoogte van € 355,- op haar uitkering zal worden ingehouden.
Bij besluit van 24 september 2019 (het primaire besluit II) heeft het college eiseres meegedeeld dat de te veel ontvangen uitkering ter hoogte van € 1.050,- over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019 van haar wordt teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.
In het besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 juni 2020.
Eiseres was hierbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt sinds 15 februari 2019 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Zij heeft drie minderjarige kinderen.
Op 15 augustus 2019 heeft eiseres een handgeschreven verklaring opgesteld die zij heeft ondertekend. In de verklaring staat:

Beste gemeente,
Mijn naam is [eiseres]. Ik weet het niet precies hoeveel geld moest betaald worden als alleenstaande met 3 kinderen. Daarom heeft mij ex-partner in mei 200 euro betaald als kinderalimentatie en in juni heeft hij 250 euro betaald als kinderalimentatie. In juli heeft hij zelf berekening gemaakt en verhoogd tot 300 euro kinderalimentatie. Vanaf juli zou hij 300 euro p.m. aan kinderalimentatie betalen. Voor mij zou fijn zijn, want ik weet het ook niet precies hoeveel moet officieel betaald worden. Daarom vanaf juli zal mijn ex-partner 300 euro kinderalimentatie betalen. En dat betaalt hij nu. Hopende voldoende te hebben geïnformeerd.
Tilburg, 15 augustus 2019.”
De ex-partner van eiseres heeft deze verklaring overgelegd aan de afdeling Verhaal van de gemeente Tilburg. Ook heeft hij overzichten van zijn bankrekening overgelegd. Hierop is te zien dat hij op 19 juni 2019 € 250,- heeft gepind. Op het uitgeprinte overzicht heeft hij hierbij met de hand geschreven: “alimentatie juni cash betaald”. Op 16 juli 2019 is er nog eens € 300,- gepind. Bij deze opname staat geschreven: “alimentatie juli cash betaald”. Op de overzichten is verder te zien dat de ex-partner van eiseres op 16 augustus 2019 een bedrag van € 300,- naar haar heeft overgeboekt.
Eiseres heeft inkomstenverklaringen ingevuld over de maanden mei tot en met augustus 2019 en deze ingeleverd bij het college. Op geen van de verklaringen staan inkomsten uit alimentatie vermeld.
In het primaire besluit I heeft het college eiseres meegedeeld dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden, doordat zij in de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019 kinderalimentatie heeft ontvangen en dit niet aan het college heeft gemeld. Hierdoor heeft eiseres te veel uitkering ontvangen, die zij moet terugbetalen.
In het primaire besluit II heeft het college de te veel ontvangen uitkering tot het bedrag van
€ 1.050,- van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten tot herziening en terugvordering en daartoe aangevoerd dat zij geen kinderalimentatie heeft ontvangen. Zij heeft tijdens de bezwaarprocedure een getypte verklaring ingebracht, gedateerd op 18 oktober 2019, die ‘voor akkoord’ is ondertekend door haar ex-partner. In deze verklaring staat:

Geachte Gemeente,
Mijn naam is [eiseres] en ik wil nog even aangeven dat ik heb van mijn ex-partner geen contant (cash) geld gekregen tussen mei en augustus 2019. Hij heeft wel zijn help in boodschappen en kleren aan de kinderen als kinderalimentatie vervult. Ik wil dat gewoon nog laten weten.”
Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard en, samengevat, overwogen geen reden te hebben om aan de juistheid van de eerder door eiseres afgelegde verklaring van 15 augustus 2019 te twijfelen. Daarbij heeft het college overwogen dat op de bankafschriften van eiseres haar ex-partner in de genoemde maanden opnames te zien zijn ter hoogte van de verstrekte alimentatie.
Wat vindt eiseres?
2. Eiseres voert aan dat zij nooit contant geld van haar ex-partner heeft ontvangen. Zij heeft de verklaring van 15 augustus 2019 niet geheel uit vrije wil opgesteld, maar onder druk van haar ex-partner. Het was ook niet haar bedoeling dat de verklaring bij het college terecht zou komen. Het college is ten onrechte uitgegaan van de juistheid van de verklaring. Nu eiseres geen kinderalimentatie heeft ontvangen, viel er ook niets te melden. Zij heeft de inlichtingenplicht dus niet geschonden. Dat eiseres over augustus € 300,- heeft ontvangen van haar ex-partner was tijdig bij het college bekend, zodat er over deze maand geen sprake kan zijn van schending van de inlichtingenplicht. Het college heeft niet gemotiveerd waarom het voorbij gaat aan de door eiseres geschetste feiten, waarom de verklaring van 18 oktober 2019 niet tot andere inzichten heeft geleid en waarom de schending van de inlichtingenplicht ook wordt aangenomen ten aanzien van de maand augustus 2019. Het college had nader onderzoek moeten verrichten.
Wat staat er in de wet?
3. In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 19, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat de hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bestaansnorm.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, van de Participatiewet wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen, voorzover deze betreffen uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel naar zijn aard met deze uitkeringen overeenkomen.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is het volgende bepaald:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is het volgende bepaald:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
In het tweede lid, onder a, is bepaald:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
Op grond van het achtste lid, kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Wat vindt de rechtbank?
4. De rechtbank moet, kort gezegd, beoordelen of het college de bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft herzien en teruggevorderd over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019. Eiseres ontving in deze periode een bijstandsuitkering. Als het college het recht op bijstand vervolgens wil herzien en terugvorderen, dan moet het college aannemelijk maken dat eiseres te veel bijstand heeft ontvangen. Ook moet het college aannemelijk maken dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit is vaste rechtspraak. [1] De bewijslast ligt dus (eerst) bij het college.
Middelen en schending van de inlichtingenplicht in de maanden mei tot en met juli 2019?
4.1.
De rechtbank vindt dat het college er in is geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres in de maanden mei, juni en juli 2019 kinderalimentatie heeft ontvangen van haar ex-partner. Eiseres heeft immers een handgeschreven en op 15 augustus 2019 gedateerde verklaring opgesteld en ondertekend, waarin zij schrijft dat haar ex-partner haar in mei 2019 het bedrag van € 200,- heeft betaald, in juni 2019 het bedrag van € 250,- en in juli 2019 het bedrag van
€ 300,-. Deze verklaring vindt steun in de bankafschriften van de ex-partner van eiseres, waaruit blijkt hij op 19 juni 2019 € 250,- heeft opgenomen en op 16 juli 2019 nog eens
€ 300,-.
4.2.
Dat de verklaring van eiseres van 15 augustus 2019 onder druk van haar ex-partner zou zijn opgesteld blijkt noch uit het dossier, noch uit haar verklaring ter zitting. Eiseres heeft bijvoorbeeld geen aangifte gedaan van het feit dat haar ex-partner haar onder druk zou hebben gezet een valse verklaring op te stellen. Zij heeft ook geen melding gedaan bij Veilig Thuis. Dat het niet de bedoeling van eiseres zou zijn geweest dat de verklaring bij het college terecht zou komen, zoals zij stelt, brengt evenmin met zich dat de verklaring daarom onjuist zou zijn of dat er om die reden geen waarde aan zou mogen worden gehecht.
4.3.
In de latere verklaring van 18 oktober 2019 schrijft eiseres dat zij geen contant geld heeft ontvangen van haar ex-partner, maar dat hij heeft geholpen met het kopen van boodschappen en kleren voor de kinderen als vorm van kinderalimentatie. Haar ex-partner heeft deze verklaring ‘voor akkoord’ ondertekend. Er komt naar het oordeel van de rechtbank echter meer waarde toe aan de eerste verklaring, waarbij meeweegt dat de pinopnames van de ex-partner van eiseres overeenkomen met de in de eerste verklaring genoemde bedragen. Eiseres wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat het college ongemotiveerd aan de verklaring van 18 oktober 2019 voorbij is gegaan. Dat het college geen reden heeft gezien te twijfelen aan de eerste verklaring staat immers zo in het bestreden besluit. Hoewel de motivering van het bestreden besluit op dit punt wellicht wat summier is, is nog geen sprake van een motiveringsgebrek.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden geconcludeerd dat eiseres in de maanden mei tot en met juli 2019 kinderalimentatie heeft ontvangen van haar ex-partner tot de vermelde bedragen.
4.5.
Kinderalimentatie moet op de bijstandsuitkering worden gekort. De bijdragen zijn namelijk aan te merken als middelen in de zin van artikel 31 van de Participatiewet. De alimentatie moet meer specifiek worden aangemerkt als inkomen. [2] Dit betekent ook dat eiseres onverwijld (dat wil zeggen: zo spoedig mogelijk) bij het college had moeten melden dat zij de alimentatie ontving. Zij heeft dit over de maanden mei, juni en juli 2019 niet gedaan en daarmee de inlichtingenplicht geschonden. [3] Het college was op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet dan ook gehouden tot herziening van de uitkering van eiseres over deze maanden.
Augustus 2019
5.1.
Niet in geschil is dat eiseres in augustus 2019 een bijschrijving van € 300,- van haar ex-partner heeft ontvangen, als kinderalimentatie. De herziening van de bijstandsuitkering over deze maand is niet in geschil, enkel de vraag of eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van deze inkomsten. Op haar inkomensverklaring van 23 augustus 2019, door het college ontvangen op 26 augustus 2019, heeft zij deze storting niet gemeld.
5.2.
Eiseres heeft op de zitting aangevoerd dat zij in of omstreeks augustus 2019 heeft gebeld met haar inkomensconsulent om de storting van die maand door te geven. De rechtbank vindt dit niet aannemelijk, nu het college niet bekend is met een dergelijke melding en deze ook niet is terug te vinden in het dossier. Verder kan eiseres niet aangeven wanneer zij gebeld heeft en hoe dit gesprek is verlopen. De rechtbank gaat aan deze niet onderbouwde stelling van eiseres voorbij.
5.3.
Eiseres kan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat zij de inkomsten over augustus 2019 niet hoefde te melden, omdat het college al via haar ex-partner had vernomen dat er alimentatie was betaald. Het is op grond van de Participatiewet aan eiseres om onverwijld en uit zichzelf mededeling te doen van alle feiten die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Als uitgangspunt geldt daarbij dat eiseres eventueel inkomen over een bepaalde maand, nog in die maand moet melden. Dit heeft zij niet gedaan. De ex-partner van eiseres heeft weliswaar op enig moment bij de afdeling Verhaal van de gemeente Tilburg gemeld dat hij alimentatie had betaald, maar wanneer dit was en wanneer deze informatie het college heeft bereikt, is niet duidelijk. Het feit dat bij het college op enig moment alsnog bekend werd dat eiseres kinderalimentatie had ontvangen over de maand augustus 2019, maakt in ieder geval niet dat eiseres aan haar inlichtingenplicht dienaangaande heeft voldaan.
5.4.
De rechtbank concludeert dat eiseres ook over de maand augustus 2019 de inlichtingenplicht heeft geschonden.
6.
Doordat eiseres niet (tijdig) heeft doorgegeven dat zij kinderalimentatie ontving, is haar over de maanden mei tot en met augustus 2019 te veel bijstand verstrekt. Het college moest daarom de bijstand herzien door alsnog met het ontvangen inkomen rekening te houden. [4] Het college was gehouden de als gevolg van de herziening te veel ontvangen bijstand van eisers terug te vorderen. [5] Tegen de terugvordering zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De rechtbank ziet geen aanleiding om de terugvordering onrechtmatig te achten. Dit betekent dat ook de terugvordering standhoudt.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 15 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:322 en van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:62.
2.Dit volgt uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet.
3.Als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
4.Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet.
5.Dit volgt uit artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet.