In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke door het college was afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep tegen het bestreden besluit van het college beoordeeld.
De verzoeker, die eind 2017 naar Roemenië was vertrokken en in 2019 terugkeerde naar Nederland, had onvoldoende bewijs geleverd over zijn financiële situatie in Roemenië en hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. Het college had de verzoeker gevraagd om gegevens over zijn financiële situatie, maar deze waren niet of onvoldoende verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college goede redenen had om deze informatie te verlangen, gezien de lange periode dat de verzoeker in het buitenland had gewoond.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand, omdat hij niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.