ECLI:NL:RBZWB:2020:3034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6756 VV + 20_6615
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot financiële situatie in het buitenland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke door het college was afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep tegen het bestreden besluit van het college beoordeeld.

De verzoeker, die eind 2017 naar Roemenië was vertrokken en in 2019 terugkeerde naar Nederland, had onvoldoende bewijs geleverd over zijn financiële situatie in Roemenië en hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. Het college had de verzoeker gevraagd om gegevens over zijn financiële situatie, maar deze waren niet of onvoldoende verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college goede redenen had om deze informatie te verlangen, gezien de lange periode dat de verzoeker in het buitenland had gewoond.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand, omdat hij niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/6756 PW VV en BRE 20/6615 PW

uitspraak van 10 juli 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 16 april 2020 van het college (bestreden besluit). Dit besluit gaat over het afwijzen van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft met een brief van 2 juni 2020 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juli 2020. Hierbij waren aanwezig verzoeker, zijn gemachtigde en M.H.H. Ligtenberg namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoeker is eind 2017/begin 2018 uit Nederland vertrokken naar Roemenië. Hij is in 2019 weer naar Nederland terug gekomen. Hij staat sinds 22 oktober 2019 op het adres van zijn zus ingeschreven als inwoner van Tilburg.
Verzoeker heeft op 16 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering.
In een brief van 23 januari 2020 heeft het college verzoeker gevraagd te zorgen dat het college uiterlijk op 6 februari 2020 allerlei bewijzen over zijn financiële situatie heeft ontvangen.
In een brief van 7 februari 2020 heeft het college verzoeker gevraagd te zorgen dat het college uiterlijk op 14 februari 2020 de nog ontbrekende gegevens heeft ontvangen.
In het besluit van 21 februari 2020 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert en hoe hij in het levensonderhoud heeft voorzien in Roemenië tot de datum van het besluit. Daardoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.
Standpunt van het college
Het college heeft in het bestreden besluit de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verzoeker heeft onvoldoende duidelijkheid gegeven over zijn financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag. Omdat hij van ongeveer begin 2018 tot eind oktober 2019 in Roemenië heeft gewoond, had verzoeker gegevens moeten inleveren waaruit blijkt hoe hij daar in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Verzoeker heeft ook onvoldoende aangetoond hoe hij sinds zijn terugkeer in Nederland in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
3.
Standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij sinds zijn terugkeer in Nederland in oktober 2019 geen inkomsten heeft. Hij is de eerste maanden geholpen door familie en vrienden, maar hij heeft niets meer. Verzoeker vindt dat het college niet over zo’n lange periode in het verleden informatie mag opvragen. Hij is niet in staat om meer gegevens te verstrekken dan hij heeft gedaan. Een latere aanvraag om uitkering is op 7 april 2020 om dezelfde reden afgewezen. Door de opstelling van het college wordt verzoeker ‘voor eeuwig’ uitgesloten van een bijstandsuitkering. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat hij met ingang van 16 januari 2020 dan wel zo kort mogelijk daarna recht heeft op een bijstandsuitkering.
3.
Toetsingskader van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak (het beroep tegen het bestreden besluit) en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Dit in overeenstemming met de wens van partijen.
4.
Wetgeving die van toepassing is
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
5.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5.1
De voorzieningenrechter moet beoordelen of het college in het bestreden besluit goede redenen had om de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 16 januari 2020 te handhaven.
5.2
De te beoordelen periode bij een aanvraag om algemene bijstand loopt van de datum waarop de aanvrager zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het primaire besluit op die aanvraag. Dit betekent dat hier beoordeeld moet worden de periode van 16 januari 2020 tot en met 21 februari 2020
5.3
Het gaat in dit geval om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Dan moet de aanvrager aannemelijk maken dat hij daar recht op heeft. Hij moet de nodige duidelijkheid verschaffen en volledige openheid van zaken geven. Vervolgens moet het college in het kader van de onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Wanneer de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een reden om bijstandsuitkering te weigeren wanneer daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Om te beoordelen of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is zijn financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is verplicht om de gegevens in te leveren die nodig zijn voor een goede beoordeling van zijn aanvraag.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2333) is het college in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die gaan over de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. In het kader van dat onderzoek kan het college van de aanvrager, wanneer daarvoor een concrete aanleiding is, gegevens vragen die gaan over de financiële situatie in een periode die verder in het verleden ligt dan de laatste drie maanden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college goede redenen had om aan verzoeker ook gegevens over zijn financiële situatie te vragen over een langere periode dan de laatste drie maanden voor de aanvraag. Verzoeker heeft immers vóór de aanvraag langdurig in Roemenië gewoond.
Verzoeker erkent dat hij in Roemenië een bankrekening heeft, maar stelt dat de bank failliet is en dat hij er verder geen gegevens van heeft. Het college erkent dat de bank is overgegaan in een andere bank. Gelet op de bewijslast die rust op de aanvrager van een bijstandsuitkering, mocht naar het oordeel van de voorzieningenrechter het college van verzoeker verwachten dat hij, ook wanneer de bank is overgenomen door een andere bank, over die bankrekening concrete en controleerbare gegevens zou verstrekken waaruit zijn financiële situatie blijkt, zoals bankafschriften of een verklaring van de bank als bankafschriften ontbreken. Verzoeker heeft dat niet gedaan. Hij heeft evenmin concreet en controleerbaar aangetoond dat hij wel geprobeerd heeft om die gegevens te verkrijgen maar dat het niet gelukt is.
Verzoeker heeft verklaard dat hij in Roemenië werd onderhouden door zijn vriendin daar en geld verdiende met het vervoer van auto’s van Duitsland naar Roemenië. Gelet op de bewijslast die op verzoeker rust, mocht het college van verzoeker ook verwachten dat hij hierover concrete en controleerbare gegevens zou verstrekken. Ook dat heeft hij niet gedaan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker alleen al op grond van het voorgaande onvoldoende duidelijkheid gegeven over zijn financiële situatie in de periode voordat hij een bijstandsuitkering vroeg. Dat maakt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond hoe hij in het levensonderhoud heeft voorzien in Roemenië tot de datum van het primaire besluit en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college had daarom goede redenen om in het bestreden besluit de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 16 januari 2020 te handhaven.
6.
Conclusie en proceskosten
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 10 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffiers is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.