ECLI:NL:RBZWB:2020:3033

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6752 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van verblijfsrecht van een EU-burger

Op 10 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 14 mei 2020, waarin zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering werd afgewezen. De verzoeker, een EU-burger, stelde dat hij recht had op bijstandsuitkeringen omdat hij verblijfsrecht had in Nederland. Hij had zich op 1 oktober 2019 als economisch niet-actieve EU-burger in Nederland gevestigd. De voorzieningenrechter heeft op 30 juni 2020 de zaak behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. V.M.C. Verhaegen, en Orionis werd vertegenwoordigd door A.W. Francke en M.G.A. Boender.

De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter stelde vast dat de afwijzing van de bijstandsuitkering was gebaseerd op het feit dat de verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben. De voorzieningenrechter oordeelde dat Orionis niet zelfstandig kon vaststellen of de verzoeker geen verblijfsrecht meer had en dat er overleg met de staatssecretaris nodig was. De rechter concludeerde dat de verzoeker in een situatie van overmacht verkeerde, omdat hij door de coronamaatregelen niet in staat was om zich bij de IND te melden voor het verkrijgen van rechtmatig verblijf.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en Orionis opgedragen om aan de verzoeker voorschotten te verstrekken ter hoogte van een bijstandsuitkering. Orionis werd ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6752 PW VV

uitspraak van 10 juli 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 mei 2020 (bestreden besluit) van Orionis inzake zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 30 juni 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Orionis heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W. Francke en M.G.A. Boender.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker verklaart in Spanje te hebben gewoond en in oktober 2019 te zijn teruggekomen naar Nederland. In december 2019 is hij opgepakt voor uitlevering naar België. Hij is uitgeleverd aan België en heeft daar een straf van enkele weken uitgezeten. In maart 2020 is hij weer vrijgekomen is hij wederom naar Nederland gekomen. Verzoeker heeft zich ingeschreven in Vlissingen.
Op 8 april 2020 heeft verzoeker een bijstandsuitkering aangevraagd bij Orionis.
Bij het bestreden besluit heeft Orionis de aanvraag voor een bijstandsuitkering afgewezen omdat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. Hij stelt als burger van de Europese Unie verblijfsrecht te hebben en recht te hebben op bijstandsuitkeringen. Verzoeker stelt dat hij zich op 1 oktober 2019 als economisch niet-actieve EU-burger heeft geherhuisvest in Nederland. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om hem een bijstandsuitkering toe te kennen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt met de in het eerste lid bedoelde Nederlander gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk kunnen worden gesteld indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g en h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ (het Besluit gelijkstelling).
Op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het VWEU dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Een regeling als bedoeld in deze bepaling is onder meer de Richtlijn. De Richtlijn is in nationale wet- en regelgeving geïmplementeerd en nader uitgewerkt, onder meer in de artikelen 8.7 tot en met 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf B10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5. Orionis heeft aan de afwijzing van de bijstandsuitkering ten grondslag gelegd dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
Tussen partijen is niet in geschil is dat verzoeker onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, namelijk België. Tevens is niet in geschil dat in de Basisregistratie Personen verblijfscode 41 geregistreerd staat. Uit de overgelegde stukken blijkt dat deze code betekent dat het rechtmatig verblijf is beëindigd.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2015:57) is het de primaire verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om te beoordelen of vreemdelingen hier te lande rechtmatig verblijven. Het beginsel van Unietrouw, zoals verwoord in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, brengt mee dat de autoriteiten van de lidstaten met elkaar in overleg treden met het oog op een nuttige toepassing van het Unierecht. Dit geldt des te meer voor autoriteiten binnen een lidstaat. Het ligt dan ook bij de beoordeling van het recht op bijstand van een betrokkene op de weg van het bijstandverlenende orgaan om in overleg met de staatssecretaris te onderzoeken of betrokkene aan het recht van de Unie een verblijfsrecht hier te lande kan ontlenen en dus rechtmatig verblijf heeft en voor toepassing van de Participatiewet met een Nederlander gelijk moet worden gesteld.
Uit het vorenstaande volgt dat Orionis niet de bevoegdheid toekomt om zelfstandig vast te stellen of verzoeker geen verblijfsrecht (meer) heeft. Orionis moet daarover in overleg treden met de staatssecretaris. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de gedingstukken genoegzaam dat Orionis met de staatssecretaris (IND) op 14 mei 2020 telefonisch in overleg is getreden om vast te stellen of verzoeker geen verblijfrecht (meer) heeft. Orionis heeft aan zijn onderzoeksplicht voldaan. De medewerker van de IND heeft aangegeven dat het verblijfsrecht in 2018 is beëindigd en dat verzoeker zich dient te melden bij de IND om weer rechtmatig verblijf te krijgen. Op basis van het verblijfsdoel zal worden beoordeeld of verzoeker weer verblijfsrecht krijgt.
Door verzoeker en zijn gemachtigde is ter zitting onbetwist gesteld dat nog recent telefonisch contact is geweest met de IND en dat verzoeker zich moet melden bij de IND in Rotterdam, maar dat dit niet mogelijk is, omdat de IND wegens de coronacrisis is gesloten. Zodra hij zich heeft gemeld bij de IND zal hij als EU-onderdaan geregistreerd staan met code 29 en heeft hij recht op bijstand.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in het onderhavige geval sprake van overmacht aan de zijde van verzoeker. Verzoeker dreigt hierdoor tussen wal en schip te raken. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
De stelling van Orionis ter zitting dat de vrije termijn van drie maanden nog niet is verstreken en dat verzoeker daarom geen recht heeft op een bijstandsuitkering volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de stukken blijkt namelijk dat verzoeker zich al in oktober 2019 in Nederland heeft gevestigd. Dat zijn verblijf is onderbroken door een periode van detentie maakt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verzoeker zijn woonstede heeft opgegeven.
6. Gelet op vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit zal worden geschorst tot twee weken na de verzending van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter treft de voorziening dat Orionis aan verzoeker met ingang van de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift, 2 juni 2020, voorschotten dient te verstrekken ter hoogte van een bijstandsuitkering naar de voor hem geldende norm. Deze voorziening vervalt twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient Orionis aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt Orionis in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1)

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat Orionis aan verzoeker met ingang van 2 juni 2020 voorschotten dient te verstrekken ter hoogte van een bijstandsuitkering naar de voor hem geldende norm;
- draagt het Orionis op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt het Orionis in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 10 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.