ECLI:NL:RBZWB:2020:3032
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot sluiting bedrijfspand wegens aantreffen softdrugs
Op 7 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg. Dit besluit betrof de sluiting van een bedrijfspand voor de duur van drie maanden, nadat op 20 mei 2020 in het pand 2.194 gram softdrugs was aangetroffen. Verzoeker, die het pand als adres had opgegeven, voerde aan dat de aangetroffen softdrugs geen verhandelbare cannabis waren, maar knipafval, en dat de sluiting van het pand een inbreuk op het huisrecht zou vormen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter stelde vast dat de sluiting van het pand was gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, dat de burgemeester bevoegd maakt om een last onder bestuursdwang op te leggen bij het aantreffen van softdrugs. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van het pand gerechtvaardigd was, omdat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs groot genoeg was om te veronderstellen dat deze bestemd was voor verkoop.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet voldoende onderbouwde argumenten had aangedragen om aan de informatie van de gemeentelijke toezichthouders te twijfelen. Bovendien was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.