ECLI:NL:RBZWB:2020:3020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5259
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht in verband met hondenhandel

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg en eisers, die sinds 1990 een bijstandsuitkering ontvangen. Het college heeft de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken en teruggevorderd voor een bedrag van € 225.725,38 over de periode van 1 september 2007 tot en met 31 mei 2019, omdat eisers hun inlichtingenplicht zouden hebben geschonden door inkomsten uit de verkoop van puppy's niet te melden. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat hun activiteiten niet als handel kunnen worden aangemerkt en dat zij geen administratie hebben bijgehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 2007 puppy's hebben gefokt en verkocht, maar geen verifieerbare informatie hebben verstrekt over het aantal verkochte honden of de verkoopprijzen. De rechtbank oordeelt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, waardoor het college niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank concludeert dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en het terugvorderingsbedrag heeft vastgesteld. Eisers hebben ook aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelt dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college om de bijstandsuitkering in te trekken en het bedrag terug te vorderen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5259 PW

uitspraak van 8 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser](eiser)
[eiseres](eiseres), beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna ook gezamenlijk eisers te noemen,
gemachtigde: mr. R. Joosen, advocaat te Oosterhout,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 juni 2019, aangepast op 8 juli 2019 (primaire besluit I), heeft het college de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken en teruggevorderd voor een bedrag van € 225.725,38 over de periode van 1 september 2007 tot en met 31 mei 2019 wegens schending van de inlichtingenplicht in verband met de handel in puppy’s.
In het besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 juni 2020. Hierbij waren eisers en hun gemachtigde aanwezig. Het college was, met bericht van verhindering, niet aanwezig.

Overwegingen

1.
Eisers ontvangen sinds 1 november 1990 een uitkering naar de norm voor gehuwden op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eisers puppy’s zouden verkopen naast hun uitkering, is het college in mei 2019 een onderzoek gestart naar hun recht op bijstand.
In dat kader zijn bankgegevens over de laatste drie maanden opgevraagd en is informatie opgevraagd onder meer bij [website] , bij verschillende dierenartsen in heel Nederland, bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Op 18 juni 2019 zijn eisers gehoord en heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
Bij besluit van 17 mei 2019 is het recht op uitkering van eisers met ingang van 16 mei 2019 opgeschort omdat zij niet alle verzochte bankgegevens hebben ingeleverd. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door alsnog uiterlijk 24 mei 2019 alle gevraagde gegevens in te leveren.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapport van 25 juni 2019. Uit de informatie van de dierenartsen blijkt dat eisers vanaf september 2007 tot en met februari 2019 meerdere nestjes hebben gehad en dat daaruit in totaal 62 puppy’s zijn geboren waarvan er één geëuthanaseerd is. Uit de informatie van de RVO blijkt dat vanaf 14 december 2015 tot en met 26 maart 2019 33 chips geregistreerd zijn met de registratie ‘geboorte’. Uit de informatie van [website] is gebleken dat eisers over de afgelopen jaren meerdere advertenties van puppy’s hebben geplaatst. Door hiervan geen melding te doen bij het college, hebben eisers hun inlichtingenplicht geschonden. De totale omvang van het aantal nestjes, het aantal puppy’s en de daarmee genoten inkomsten zijn onduidelijk.
Nu eisers hebben aangegeven geen administratie over te kunnen leggen, kan het recht op (aanvullende) bijstand niet worden vastgesteld en dient het recht op uitkering te worden ingetrokken per september 2007.
De bevindingen van het handhavingsrapport zijn overgenomen in het rapport uitkeringsfraude van 25 juni 2019.
Bij het primaire besluit 1 van 27 juni 2019 is eisers recht op uitkering beëindigd (de rechtbank leest: ingetrokken) per 1 september 2007. Eisers hebben de inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van het feit dat zij honden fokken voor de verkoop. Eisers hebben ondanks herhaaldelijk verzoek geen inzicht kunnen geven in hun boekhouding rondom het fokken en de verkoop van de honden. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Dit betekent dat eisers over de periode van 1 september 2007 tot en met 31 mei 2019 een bedrag van € 225.725,38 te veel aan bijstand hebben ontvangen. Dit bedrag dienen zij terug te betalen. Ook is het college van plan een boete op te leggen.
Bij primair besluit 2 van 8 juli 2019 zijn eisers bericht dat zij het terugvorderingsbedrag binnen 6 weken dienen over te maken aan de Gemeente Tilburg of een betalingsregeling dienen te treffen.
Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 1 augustus 2019 vond de bezwaarhoorzitting plaats. Daarbij is afgesproken dat eisers tot 8 augustus 2019 de gelegenheid krijgen aanvullende stukken in te dienen. Van die gelegenheid hebben eisers gebruik gemaakt. Zij hebben informatie overgelegd van Dierenkliniek [dierenkliniek] . Eisers stellen dat het college met de door hen aangeleverde informatie in staat moet zijn het aanvullend recht op bijstand vast te stellen.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het college terecht de bijstandsuitkering van eisers heeft ingetrokken en teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht in verband met het niet melden van inkomsten uit het fokken en verkopen van puppy’s.
3.1
Eisers voeren in beroep aan dat hun bijstandsuitkering ten onrechte is ingetrokken en teruggevorderd. Zij hebben aangetoond dat zij over een periode van 12,5 jaar gemiddeld
11 honden per jaar hebben gefokt en verkocht. Dat betreft nog niet één hond per maand, zodat er sprake is van een incidentele verkoop van privé goederen. De opbrengst van de verkopen van de puppy’s moet daarom niet aangemerkt worden als inkomen dat eisers bij het college hadden moeten melden. Er is dus geen sprake van schending van de inlichtingenplicht (ECLI:NL:CRVB:2014:1968). Indien wel moet worden uitgegaan van schending van de inlichtingenplicht, dan zijn eisers van mening dat het college op basis van de door hen ingeleverde gegevens en het door het college uitgevoerde onderzoek, het recht op bijstand schattenderwijs had kunnen vaststellen. Uitgaande van 134 puppy’s tegen een prijs van gemiddeld € 337,50 per pup, komen de totale inkomsten neer op € 44.550,-.
Dit staat in geen enkele verhouding tot het totaal teruggevorderde bedrag, zelfs als wordt uitgegaan van de gehanteerde adviesprijs voor Jack Russell pups. Bovendien hebben eisers voor het fokken van de puppy’s aanzienlijke kosten moeten maken, zoals blijkt uit het kostenoverzicht van hun huidige dierenarts. Die kosten houden direct verband met het fokken van de puppy’s en dienen op het bedrag aan inkomsten in mindering te worden gebracht (ECLI:NL:CRVB:2014:332). Verder voeren eisers aan dat er sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien (artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet).
3.2
Het college stelt zich op het standpunt dat eisers wel degelijk de inlichtingenplicht hebben geschonden. Zij hebben steeds wisselende verklaringen afgelegd over de omvang van de hondenhandel. Na confrontatie met de onderzoeksresultaten en tegenstrijdigheden, worden verklaringen steeds gewijzigd. Eisers hebben een dusdanige situatie gecreëerd waardoor de omvang van de handel niet meer vast te stellen is. Zelfs wanneer uitgegaan wordt van 11 honden per jaar, zoals eisers aanvoeren, is sprake van handel in honden (ECLI:NL:CRVB:2019:1317). Eisers hebben van de verkoopactiviteiten geen administratie overgelegd. Anders dan eisers aanvoeren kan er geen schatting worden gemaakt van de inkomsten uit de verkoop van de honden. Eisers hebben geen verifieerbare informatie verstrekt over het aantal verkochte honden, wanneer deze zijn verkocht en voor welke bedragen.
4. De rechtbank oordeelt hierover het volgende.
4.1
De te beoordelen periode loopt van 1 september 2007 tot en met 31 mei 2019.
4.2
Het besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkenen belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Schending inlichtingenplicht ?
4.3
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eisers de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet hebben geschonden. Eisers erkennen dat zij zich vanaf
1 september 2007 hobbymatig hebben bezig gehouden met het fokken en verkopen van (Jack Russell) puppy’s. Zij stellen zich daarbij in de eerste plaats op het standpunt dat er geen sprake was van handel in honden, maar van incidentele verkoop, zodat het niet nodig was daarvan melding te doen bij verweerder.
4.4
De rechtbank volgt eisers hierin niet. Met het college is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van incidentele verkoop van puppy’s. Uit de onderzoeksbevindingen komt naar voren dat eisers over een zeer lange periode (namelijk vanaf september 2007 tot en met mei 2019, dus 12,5 jaar) Jack Russell puppy’s hebben gefokt en verkocht. Eisers hebben verklaard geen administratie te hebben bijgehouden, zodat niet is vast te stellen hoeveel nestjes er in de loop van de tijd zijn geweest. Zelfs indien zou worden uitgegaan van de verkoop van 11 puppy’s per jaar, zoals eisers aanvoeren, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van méér dan een ‘incidentele verkoop’.
4.5
Het had eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de verkoopactiviteiten van invloed konden zijn op hun recht op bijstand. Door het college hiervan niet op de hoogte te stellen, hebben eisers dan ook de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.6
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkenen in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Het is dan aan de betrokkenen om aannemelijk te maken dat zij over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan.
4.7
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daar niet in geslaagd. Noch het aantal verkochte pups noch de verkoopprijs per pup is (voldoende) duidelijk geworden om een schatting van de inkomsten te kunnen maken.
De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat kan worden uitgegaan van een totaal van 134 puppy’s, zoals eisers aanvoeren. Daarbij speelt mede een rol dat eisers hun verklaring over de hoeveelheid pups telkens (naar boven) hebben aangepast. Bij de eerste confrontatie tijdens het gesprek op 18 juni 2019 verklaarden zij géén inkomsten naast de uitkering te hebben gehad. Vervolgens (nadat eisers geconfronteerd zijn met de melding over het fokken van honden) stelden zij hun verklaring bij in die zin dat zij wel eens een nestje pups hebben gehad. Later in het gesprek verklaarden zij dat er meerdere nestjes zijn geweest, maar dat zij geen idee hebben hoeveel nestjes er in de loop van de tijd zijn geweest. In bezwaar werden door eisers een totaal van 90 puppy’s genoemd. In beroep hebben eisers dit verder naar boven aangepast naar 134 puppy’s. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de gegevens zoals deze nu stukje bij beetje boven water zijn gekomen, compleet zijn. Deze onduidelijkheid komt voor rekening en risico van eisers.
Zelfs indien wel zou kunnen worden uitgegaan van een totaal van 134 puppy’s over de te beoordelen periode, is de rechtbank van oordeel dat het niet mogelijk is om schattenderwijs het daarmee verworven inkomen vast te stellen, nu volkomen onduidelijk is gebleven tegen welke prijs de puppy’s daadwerkelijk zijn verkocht. Eisers hebben niet op verifieerbare en controleerbare wijze aangetoond dat zij de pups hebben verkocht voor een gemiddelde prijs van € 337,50 per pup. Zij hebben hiervan geen enkele administratie bijgehouden, bijvoorbeeld in de vorm van kwitanties of overboekingen. Dat eisers de puppy’s hebben verkocht voor een gemiddelde prijs van € 337,50 per pup acht de rechtbank overigens niet aannemelijk, gelet op de (veel hoger liggende) richtprijzen voor Jack Russel pups.
Deelconclusie
4.8
Nu de omvang van de inkomsten van eisers niet, ook niet bij benadering, is vast te stellen, heeft het college terecht geconcludeerd dat hun recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Het college was dan ook verplicht het recht op bijstand over die periode in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet en tot terugvordering over te gaan op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet.
Dringende redenen ?
4.9
Eisers hebben aangevoerd dat er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien (artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet).
Het terugvorderingsbedrag is dusdanig hoog (€ 225.725,38) dat er sprake zal zijn van (financiële) gevolgen die voor eisers niet te overzien zijn. Ook zullen eisers niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening omdat het bedrag een zogenaamde fraudevordering betreft. Alles bij elkaar zal dit voor eisers dusdanig ontwrichtend werken dat er sprake is van een dringende reden. Het feit dat het college bij besluit van 10 oktober 2019 heeft vastgesteld dat eisers geen geld hebben om de terugvordering terug te betalen spreekt huns inziens boekdelen. Ook hebben zij de bijzondere omstandigheden van het gezin geschetst.
4.1
Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is volgens vaste rechtspraak slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene(n). Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is.
4.11
De rechtbank is niet gebleken dat zich een dergelijk geval voordoet. Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader kunnen eisers altijd de bescherming inroepen van de wettelijke regels over de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is dat deel van het inkomen waarop geen beslag kan worden gelegd en wat iemand altijd moet overhouden om van te kunnen leven, ook als er schulden moeten worden afbetaald. Met deze beslagvrije voet moet het college ook rekening houden bij de invordering van de te veel betaalde bijstand. Bovendien is ter zitting gebleken dat er momenteel niet daadwerkelijk wordt ingevorderd.
5. Het bovenstaande betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak ?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.